Pagina's
vrijdag 28 maart 2025
Open deur
Toen ik aan mijn volkstuin begon, wat zal het zijn.. vier jaar geleden denk ik, we zaten in de eerste fase van de pandemie, theater was iets levensgevaarlijks en streng verbodens geworden dus ik had opeens niet veel meer te doen, een volkstuin, als veilige want solitaire bezigheid in de buitenlucht, deed zich tijdens een corona-ommetje voor als mogelijkheid, sprak aldus tot de verbeelding.. enfin, lang verhaal kort, toen ik aan mijn volkstuin begon dus, bouwde ik, met hulp van mijn twee zoons, een zelfverzonnen tuinhuisje. Drie, vier jaar geleden. Van meest overgeschoten hout, en ramen uit de kringloop. Heel veel ramen, zodat het ook als kasje kon fungeren. Het ziet er bepaald kunstzinnig uit maar is te klein om er een beetje fatsoenlijk in te zitten. Wat ik nu jammer vind, ik had mij destijds te houden aan de regels van de vereniging omtrent de maximaal toegestane oppervlakte van tuinhuisjes.
Tja.
Verder is het ook verstoken van iedere vorm van luxe, maar goed, wie heeft luxe nodig? Het heet niet voor niks luxe tenslotte. En als ik wil zitten, doe ik het wel in de zon op het terras vóór mijn huisje. Als ik daar tijd voor heb tenminste, want meestal is er van alles te doen op de tuin.
Zo kon het ook gebeuren dat er na drie seizoenen tuinieren nog altijd geen deur in mijn huisje zat. Geen tijd voor gehad. Geen tijd voor gemaakt, als ik eerlijk ben, want zeker een jaar lang, maar waarschijnlijk nog langer, heeft er een kant en klare deur enorm in de weg gestaan, in en om mijn huisje. Zonder dat ik andere actie ondernam dan ‘m rechtop zetten als ie was omgewaaid of zolang even ergens anders neerzetten tot ie daar weer in de weg stond. En denken: dat moet ik ook een keer doen.
Vandaag kreeg ik dan de geest. Ik kocht twee scharnieren, windhaakjes en een doos schroeven en voor ik het zelf door had hing er een deur in mijn huisje. Na drie, vier jaar. En trots dat ik was! In geen enkele verhouding tot de prestatie, want het was, zoals vaak met dingen die je almaar voor je uitschuift, een werkje van niks. Zo gebeurd, zo gedaan, zei Hendrik Haan.
Nu wil het geval dat er in en om mijn woonhuis ook nogal wat dingen zijn die ik best al een tijdje voor me uitschuif. Dingen waarvan ik regelmatig denk: dat moet ik ook een keer doen. Een vrij lange lijst, is het, vraag maar aan mijn vrouw. Dus ja, wie weet. Wie weet..
Zie ook: Berichten van de volkstuin
zondag 2 maart 2025
In plaats van insta
Gistermiddag was ik even op de tuin. Het was mooi weer, en ik had goede zin. Een medetuinier, die ik even sprak, was het opgevallen, vertelde hij, dat ik zo weinig foto's plaatste de laatste tijd. Op insta, bedoelde hij. Want dat deed ik graag, foto's plaatsen op insta. Zeker tien jaar gedaan. Met een klein verhaaltje erbij. Over de wederwaardigheden op de tuin ook veel, de laatste jaren. En blijkbaar werd dat gezien. En gewaardeerd. En nu dus ook gemist. Want insta, dat doe ik niet meer. Evenmin als facebook. Dat kan echt niet meer, vind ik. Alles permanent verwijderd. Al zal dat permanent wel met een korreltje zout genomen kunnen worden. Ik heb heus de illusie niet dat ik er de wereld mee verbeter, daar lijkt op het ogenblik toch ook geen redden aan, maar als iets zo overduidelijk niet deugt, hoef ik daar niet bij te horen. Ik word tenslotte ook geen lid van de pvv, ik eet geen vlees, ik tank niet bij shell, ik lees geen telegraaf, ik vlieg niet.. ik ben zo woke als de pest. Legde ik ook de medetuinier uit. Toch bedacht ik mij bij het naar huis lopen dat ik het zelf eigenlijk ook wel een beetje mis, mijn eigen tuinverslagen. Vandaar dat ik besloot hiernaast alsnog een nieuw weblog te beginnen, speciaal voor de foto’s en de berichtjes over de volkstuin. Op instagramleest geschoeid. Voor wie het leuk vindt. Het adres is www.berichtenvandevolkstuin.blogspot.nl , zoals ook in de zijkolom staat vermeld.
dinsdag 25 februari 2025
De vraag
We waren te eten uitgenodigd bij een jonge vriend, in zijn nieuwe huis, in zijn eerste huis. Wij kennen de jonge vriend al vanaf dat hij bij onze oudste zoon in groep vier zat, de zomer van onze verhuizing naar het platteland. Vanaf dat hij als jongetje met onze eigen jongetjes speelde. Dat ik met hem knutselwerkjes soldeerde en timmerde in mijn mannenschuurtje. En nog zo wat van die dingen. En sindsdien, mede via onze jongens, altijd is blijven plakken. Al met al gaat hij zo al een jaar of twintig mee. Je zou kunnen zeggen: zijn hele leven. Mooi is dat. Hartverwarmend. We namen de uitnodiging dus met liefde aan.
Als cadeau voor het nieuwe huis had ik lang geleden al bedacht dat we een kunstwerk van mijn hand mee zouden nemen. Klinkt verwaand, maar ik wist dat hij het graag wilde hebben. Zijn vader gaf ik jaren geleden, in ruil voor een fiets, een werk uit dezelfde serie, dat daar nog altijd boven de piano hangt, en regelmatig kreeg ik te horen hoe cool hij dat vond. Het gaat om tekeningen die ik maakte voor mijn afstuderen aan de kunstacademie. Meteen ook de laatste tekeningen die ik ooit gemaakt heb want na het eindexamen nam mijn leven een andere wending, gaf ik de beeldende kunst er meteen weer aan en verzeilde ik in het kindertheater. Waarover later misschien wel eens meer.
Die tekeningen maakte ik destijds, we hebben het over 1992/1993, met behulp van een door mijzelf ontworpen en gemaakte tekenmachine, een gegeven dat waarschijnlijk zeer heeft bijgedragen aan de coolheid ervan. Overigens werd ik door één van de examinerende docenten achter mijn rug vilein en hardvochtig van plagiaat beschuldigd, iets dat mij na al die jaren nog altijd als een scherp botje in het verkeerde keelgat steekt en waarvan ik me afvraag in hoeverre dit van invloed is geweest op mijn beslissing de beeldende kunst aan de wilgen te hangen, maar ook dit terzijde. De tekening, ingelijst en wel, en voorzien van een gelamineerd certificaat van echtheid, viel naar verwachting in goede aarde bij de jonge vriend.
Om zeker te zijn dat ik niet ergens in het archief met de restanten van mijn oeuvre nog een cooler exemplaar had dan degene die ik nu stond in te lijsten maar waarvan ik ook meende te weten dat het de laatste in mijn bezit was, had ik ‘s ochtends mijn mappen met eigen werk tevoorschijn gehaald. Voor het eerst in lange tijd. Veel zat er niet meer in wist ik al. Het meeste had ik na jaren bewaren in een aanval van grootscheepse opruimdrift als oud papier aan de vuilnisman meegegeven. Een paar dingen waren daar aan ontsnapt, om niet meer te achterhalen redenen waar ik nu dan toch dankbaar voor ben. Eén droge naald ets, vier linosnedes, waarvan twee in kleur, en twee litho’s in de nog volledige en hoopvolle oplage van vijf. Plus honderden liefdevolle herinneringen. En een plotseling opduikend groot gevoel van gemis. Waarom in vredesnaam had ik ooit al mijn werk weggedaan? Al mijn tekeningen, etsen, litho’s, droge naalden. Met hoeveel plezier en toewijding had ik die niet gemaakt? Een brandend verlangen laaide op. Waarom in vredesnaam had ik dat aan de wilgen gehangen? Ik kon het mezelf even niet meer uitleggen.
Maar goed, wat moet ik ermee.. Moet ik er iets mee.. Wil ik er iets mee..
En..
durf ik er iets mee..
Da’s ook nog maar de vraag.
woensdag 12 februari 2025
Mighty Joe
Een voordeel van Spotify is dat je, mits je een beetje avontuurlijk playlists aanklikt, af en toe eens iets nieuws hoort. Iets dat je nog niet eerder gehoord had. Nieuwe muziek, oude muziek, klassieke muziek. Afschuwelijke muziek ook, soms. In de categorie oude muziek viel afgelopen week het nummer Mighty Joe, van Shocking Blue. Shocking Blue kende ik wel, uiteraard, maar eigenlijk alleen van het roemruchte Venus en het al iets minder roemruchte Never Marry A Railroadman en, okay, Send Me A Postcard Darling. Verder ken ik Shocking Blue omdat het een Haagse band is, waarvan ik bovendien vagelijk het verhaal heb meegekregen dat het artistieke brein Robbie van Leeuwen bij ons in de Van Lumeystraat gewoond zou hebben, maar dat kan op zijn gunstigst alleen nog zo rond mijn geboorte geweest zijn en sowieso valt er voor mij weinig roem uit te peuren natuurlijk, dus dit geheel terzijde.
Mighty Joe dus. Ik kende het niet, had het nog nooit gehoord, maar het kwam me meteen bekend voor. Ja, zeker dat gitaarloopje, waar het nummer zo’n beetje op drijft, had ik eerder gehoord. En dat zou ook best eens kunnen want van het roemruchte Venus had de roemruchte Leo Blokhuis al eens vastgesteld dat dat in elk geval niet voor de volle honderd procent uit het artistieke brein van Robbie van Leeuwen kwam, om het zacht uit te drukken. Dus. Bekend gitaarloopje. Eerder gehoord. Maar waar?
Ik had geen idee. Ik speelde het nummer nog eens af, en nog eens, maar verder dan een verre echo in de krochten van mijn geheugen kwam ik niet. Ergerlijk. Zo ergerlijk zelfs dat ik het geval voorlegde aan mijn vrouw. Wat natuurlijk een kansloze missie is want dit zijn mannenzaken, las ik van de week al in de Volkskrant. Vrouwen hebben dit soort problemen niet. Voelen niet de drang om wijsneuzig triviale muzikale weetjes in het rond te strooien, zoals mannen. Aldus dus de Volkskrant, in een diepgravende reportage over het enorme succes van het spel Hitster. Mijn vrouw luisterde op mijn verzoek welwillend naar het intro van Mighty Joe, had ook geen idee en was het alweer vergeten. In tegenstelling tot mij. Ik móest het weten.
Een weeklang dreef het mij op het puntje van mijn tong tot waanzin. Tot het gisteren, op een andere playlist, nog een keer voorbij kwam. Want zo gaat dat met Spotify, als je een nummer twee of drie keer achter elkaar aanklikt haakt het zich vast in je algoritme, krijg je het telkens opnieuw in elke playlist aangeboden en jubelen ze aan het eind van het jaar dat er één nummer was waar je dit jaar geen genoeg van kreeg. Mighty Joe, van Shocking Blue.
Nu ik het nog eens hoorde, hoorde ik het meteen. The Price Of Love, van Bryan Ferry. En ja, ik weet dat dat een cover is, al zal ik er meteen bij toegeven dat ik dat in 1976 nog niet doorhad. Ik was zestien en geen voorloper, het zij me vergeven. Ik zocht het nummer op, op Spotify, waardoor het nu een kanshebber is voor een hoge positie in mijn wrapped 2025, en inderdaad.. vrij letterlijk. Net als het origineel van The Everly Brothers, dat ik er ook even bijhaalde. Twee druppels water. Het antwoord op de vraag wie het van wie had gejat leek me nogal voor de hand te liggen, maar voor de zekerheid sloeg ik Wikipedia er even op na, je weet het nooit tenslotte. The Everly Brothers brachten het uit in 1965. Shocking Blue bestond toen nog niet. Mighty Joe is van 1969. Zaak opgelost.
Het is totaal onbelangrijk, zeker afgezet tegen wat zich allemaal in de wereld van vandaag afspeelt, waar je ook kritische stukjes over zou kunnen schrijven, met scherpe meningen, maar ik ben er zeer tevreden mee, want zo werkt het mannenbrein. En ach, ik doe er niemand kwaad mee, dus laat mij maar.
PS
Wat dan wel weer jammer is, is dat ik vrijwel direct na het schrijven van dit triomfantelijke stukje nog eens terugblader op het net, op zoek naar het hoesje van de single, en dan op wikipedia moet lezen dat “het gitaarloopje in het intro gelijkenissen vertoont met het nummer The Price Of Love van The Everly Brothers”. Waarmee mijn stukje nog wijsneuziger en onbelangrijker is geworden dan het al was. Maar goed. Nu heb ik het al geschreven. En iets bloemrijker, al zeg ik het zelf.
donderdag 6 februari 2025
Hoop, dan toch maar
Bedrukt van een rugzak vol wereldnieuws en bange vragen fiets ik naar de tuin. Het is koud maar zonnig. Of, koud.. het is fris. Fris en zonnig. Lekker. Ik heb m’n fiets nog niet tegen het hekje geparkeerd of ik hoor al een specht lachen. Vanuit de verte krijgt ie antwoord. Twee lachende spechten, dat is alvast een goed begin. Daar, in de boom, vlakbij, daar zit ie. Een haarscherp silhouet, hakkend in de stam. De boom is nog kaal, de specht wordt nog niet aan het oog onttrokken. Een tijdje sta ik te kijken, tot ie wegvliegt, in golvende vlucht. Ik meen dat het een groene was. Twee eksters werken aan hun nest, een boom verderop. Voor eksters maken ze lieve geluidjes naar elkaar. Kirrend, bijna. Ganzen vliegen luidruchtig over. Een medetuinier roept me gedag, net als een scholekster. Een wulp wil niet achterblijven. In veel schijnbaar dode struikjes en boompjes zie ik voorzichtig de eerste knoppen zwellen. Het speenkruid draagt zelfs al de eerste twee bloemen, en verdomd, daar staan ook al gele krokusjes in bloei. Ik zie nieuwe blaadjes aan de aardbeiplantjes, bollen die hun groene vingers vooruit sturen. Twee pimpelmeesjes landen op de braam, hippen wat heen en weer en zolang ik stil blijf staan trekken ze zich niet veel van mij aan. Hun belangstelling lijkt gewekt door mijn vogelhuisjes en inderdaad, daar kruipt er één naar binnen voor een korte inspectie, waarvan ik hoop dat ie gunstig uit valt. Een roodborstje meldt zich. Zit daar op de rand van een van mijn bakken op en neer te wippen, op die ijle pootjes. Ziet dat ik ‘m zie, en ik zie dat hij dat ziet. Zo staan we een tijdje naar elkaar te kijken. In te schatten wat de ander gaat doen. Dan besluit ie dat ik geen gevaar oplever en hipt ie op de vers omgewoelde grond om te zien of er wat van z’n gading te halen valt. Zo sta ik daar, in mijn bescheiden paradijs, beschenen door een eerste voorjaarszonnetje, ondanks alles gelukzalig om me heen te kijken. En me voor te stellen hoe het straks zal zijn, als alles weer in het blad staat, als alles weer gaat uitbotten en bloeien. En ik hoop dat het waar is wat ik onlangs toevallig las, in het boek op mijn nachtkastje. Ik wil dat het waar is, wil niet geloven dat het niet waar is. Dat de zachte krachten zullen winnen, in ’t eind.
De zachte krachten zullen zeker winnen
in 't eind - dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zo 't zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.
De machten die de liefde nog omkluistren
zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen,
dan kan de grote zaligheid beginnen
die w'als onze harten aandachtig luistren
in alle tederheden ruisen horen
als in kleine schelpen de grote zee.
Liefde is de zin van 't leven der planeten,
en mense' en diere'. Er is niets wat kan storen
't stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten:
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.
Een gedicht uit 1918 van Henriëtte Roland Holst.
(Nou moet u niet denken dat ik de verzamelde gedichten van Henriëtte Roland Holst op mijn nachtkastje heb liggen, ik heb niet eens echt een nachtkastje, nee, ik las de eerste regel in de bundel zeer korte verhalen van A L Snijders, die ik wel op mijn niet bestaande nachtkastje heb liggen. Ik vermoed als een citaat, A L Snijders houdt van citeren. Hield van citeren, moet ik zeggen want hij leeft helaas niet meer. Toen ik het las werd ik er door getroffen. Vandaar. De rest van het gedicht heb ik er bij moeten zoeken want zo erudiet als A L Snijders ben ik niet.)
zondag 19 januari 2025
Kan allebei
Niet dat het iets nieuws was, zo deze tijd van het jaar, nee.. daar kon hij zijn weblog eigenlijk wel op gelijkzetten, maar gedverdemme, wát een gezeul. Het was het begin van alwéér een nieuw jaar, waarvan je natuurlijk nú al wist dat het óók weer in een vloek en een zucht voorbij zou zijn om nóóit meer terug te keren, net als de jaren ervoor, en de man werd nogal op zijn kop gezeten door zijn eigen chagrijn. Het viel hem niet mee de man te zijn, deze dagen, zogezegd. Een blok aan zijn eigen been, was hij. Tjongejonge.
Terwijl er dus eigenlijk geen enkele reden was voor ontevredenheid. Maar dan ook helemaal geen enkele. Behalve de ontevredenheid zelve dan. Het ontmoedigende idee dat hij, wat hij ook deed en hoe het ook liep, aan het eind van de dag met een pestbui op de bank zat te vinden dat hij weer geen donder was opgeschoten vandaag. Nergens mee. Met géén van de honderdduizendmiljoen dingen die hij had willen doen en had zullen doen en had moeten doen. Er was altijd véél meer niet dan wel gedaan.
Zijn glas was niet halfvol, nee. Bepaald niet. Het was hartstikke leeg en het moest nodig afgewassen worden.
Dit stukje schreef ik op ditzelfde weblog op vrijdag 13 januari 2012. Dat is dertien jaar geleden. Ik kwam het toevallig tegen bij het random terugbladeren in het digitale verleden, wat ik zo af en toe doe, omdat dat natuurlijk één van de redenen is om een weblog bij te houden. Teruglezen wat een leuk leven je hebt. Ik weet niet waarom mijn oog aan uitgerekend dit stukje bleef haken, maar opvallend was het wel. Omdat ik vandaag namelijk exact hetzelfde stukje had kunnen schrijven. Sterker nog, ik had het bijna gedaan. Als ik dit stukje niet was tegengekomen. Verder zou het mij niet verbazen wanneer er in alle januaris van mijn weblog, en dat zijn er 23 inmiddels, een dergelijk stukje te vinden is. En nou weet ik dus niet of ik dat geruststellend of verontrustend moet vinden.
donderdag 16 januari 2025
Rook vrij
Bij ons om de hoek staat een school. Een middelbare school. Voor verschillende vormen van vmbo. Niet een bijzonder grote school, geen leerfabriek voor honderden leerlingen, maar ook geen onbeduidend dorpsschooltje. Gewoon een school. Een verzameling lokalen, een gymzaal, een kantine en een hal, een schoolplein en een fietsenstalling voor de elektrische fietsen. En nog een flinke kas, een tuin en een weitje met wat dieren, want zo’n school is het. Met een groen profiel. En, zoals het hoort, het is een rookvrije school. Want, aldus het bordje, we zijn op weg naar een rookvrije generatie. Tenminste, dat beweren we. De praktijk is weerbarstiger, lezen we al in de kranten en horen we al in onrustbarende berichten her en der.
Hier is dat niet anders natuurlijk. Dus in pauzes en tussenuren trekt de jeugdige goegemeente al tiktokkend en duwend en trekkend luidruchtig de wijk in om daar naar hartelust te roken en te vapen. Want daar mag het wel. Blijkbaar.
Althans, dat denk ik, omdat onlangs van gemeentewege – de buurt zal geklaagd hebben over overlast - een bankje is geplaatst, op verwaarloosbare afstand van de school, ironisch genoeg pal naast maar wel met de rug naar het sportveld, waarop en om sindsdien zeer regelmatig een groot deel van het leerlingbestand zich nog even luidruchtig in zoete dampen hult. De school plaatste naast het bankje, als gebaar naar de buurt waarschijnlijk, nog een geïmproviseerde prullenbak waar de dames en heren scholieren hun drugsafval eventueel in kwijt zouden kunnen, als het hun belieft. Tot overmaat van tolerantie is er op de spitsuren dan nog voorzien in in gele hesjes gestoken toezichthouders, die dus namens de samenleving toezicht houden op alles behalve het rookgedrag van de nu nog minderjarige rookvrije generatie.
Tja.
Het is trouwens niet het onderwijzend personeel dat daar in gele hesjes de orde staat te bewaken. Dat staat namelijk aan de achterkant van het schoolgebouw in gezellige groepjes net buiten de hekken oldskool sigaretten te roken.
woensdag 8 januari 2025
Albert Camus
Omdat het eindelijk even niet regende, het zelfs een beetje licht leek te zijn geworden, in deze donkere dagen van dry january, kon ik de verleiding niet weerstaan om even een frisse neus te gaan halen op de tuin. Tussen al het zenuwachtig, onbetaald gestress dat ik dan werken noem door. Alleen maar even kijken. Alleen maar even het compostemmertje legen, alleen maar even wat nieuw vogelvoer verspreiden.
Bij aankomst vlogen er meteen luid schreeuwend een stuk of vier, vijf eksters op van mijn aards paradijs. De vetbollen, dacht ik nog, zullen wel alweer verdwenen zijn. En dat was ook zo, maar deze eksters hadden iets beters gevonden, zag ik al gauw, want daar lag een dooie rat, naast m’n paadje, tussen m’n nog armetierige, kale struikjes. Eergisteren zag ik er ook al één liggen trouwens, een stuk verderop, en nog maar nauwelijks herkenbaar. Maar nu dan één in mijn eigen tuin. Nog zeer herkenbaar. Erg lang lag ie er nog niet, al was ie al wel behoorlijk opengehakt. Al was er al wel het een en ander uit zijn bontjasje tevoorschijn getrokken, door zijn mededieren. Zijn ondanks alles lieve pootjes, handjes bijna, staken zacht, in een hulpeloos verweer omhoog. De staart, die hem zo onsmakelijk maakt, in een verstijfde maar sierlijke krul.
Twee ratten in een paar dagen. We hoeven natuurlijk niet meteen aan Albert Camus te denken, om maar eens literair uit de hoek te komen, maar het is wel een bewijs dat ze er dus zijn. Niet dat ik daar aan twijfelde. Waar sloten zijn, zijn ratten. En sloten genoeg tenslotte, op het boerenland. Maar ik dacht ook, toen er van de zomer op het complex wat reuring over een vermeende rattenplaag ontstond, dat er misschien wat werd overdreven. Dat werd er trouwens ook.
Maar goed, dan is nu de vraag: hoe komen die beesten dood? Het lijkt me niet dat die eksters dat voor elkaar hebben gekregen. Ze zijn er brutaal en koelbloedig genoeg voor waarschijnlijk, maar de rat mag ook niet onderschat. Roofvogels nemen hun prooi mee naar elders, denk ik. Nemen bovendien niet alleen maar het relatief bescheiden hapje dat er nu van de rat genomen is. Een kat? Zou kunnen. Er loopt een buurtkat rond op het complex, maar het was ook best een grote rat. En neemt zo’n kat die dooie rat dan niet mee, om hem thuis bij zijn baasjes als geschenk op de deurmat te leggen, zoals het een huiskat betaamt? En twee ratten in drie dagen?
Ik mag toch hopen dat mijn medetuinders niet met gif in de weer zijn geweest, maar ik houd mijn hart vast, er zijn erbij die nergens voor terug deinzen. Die kwistig in het rond gaan met de gifspuit om alles wat ze niet bevalt, alles wat ze niet besteld hebben drastisch uit te roeien. Die het de pis niet lauw maakt dat alles wat van die vergiftigde rat eet zelf hoogstwaarschijnlijk ook het loodje legt. Want het heet misschien wel rattengif, maar het is gewoon gif. En gif is gif. Dat weet nergens van.
Zelf deins ik er dan weer wel voor terug om een dooie rat op te rapen, als er van alles lillend uithangt. Dat dan ook weer wel. Met m’n grote mond.
maandag 6 januari 2025
Pad
Godver, ik heb dit weekend een pad vermoord. Het was op de tuin, dat spreekt. Het ging per ongeluk, dat spreekt ook. Ik probeer er een diervriendelijke tuin op na te houden. Ik spit niet en ik spuit niet. Ik laat inheemse bloemen en planten, die anderen soms als onkruid bestempelen, gewoon staan, gewoon bloeien. Plant struiken die hagen moeten worden en boompjes die bomen moeten worden. Een vijver, een insectenhotel en vogelhuisjes. En rommelige hoekjes waar je kijkt. En dan dit. Een dode pad, door mijn toedoen. Daar ligt ie, op zijn rug. Op mijn handschoen. Doodstil. De zachte, gespikkelde buik omhoog, de korte armpjes en de lange benen gevangen in een stille laatste sprong. Op het eerste oog ongeschonden, bij nadere beschouwing heb ik ‘m waarschijnlijk toch net op z’n kop geraakt, met m’n schop, of spit of spade, of hoe zo’n graafding ook heet. Want dat was ik aan het doen, graven. Een groot en diep gat om een flinke bessenstruik, die in de achtertuin in ongenade was gevallen, een tweede kans te geven. Twee veel te grote graspollen, van een soort pampagras, die ik tot op heden had gedoogd maar waar ik verder niet dol op was, moesten er voor wijken. De schop moest er een paar keer flink voor de zompige grond in. Precies op de plek dus die de pad had uitgekozen voor de winterslaap. Waar ie nu nooit meer uit wakker zal worden. Ik heb m begraven, onder één van mijn boompjes, wat kon ik anders. Ik voel me ellendig, het arme beest. Dacht hier een diervriendelijke tuin te hebben gevonden.
donderdag 5 december 2024
De helft
Tussen de buien door fietste ik even naar de supermarkt, voor een snelle boodschap. Halverwege de roltrap naar boven zag ik, te laat dus, wat mij daar te wachten stond. Want daar stond Sinterklaas, in vol ornaat. Met zijn knecht. Daar had ik dus even helemaal geen zin in. Het is misschien ooit een leuk feest geweest, ik heb het ook ooit een leuk feest gevonden, zeker, maar het lachen is mij inmiddels wel vergaan. Ik had dus ook geen zin om het lullige spelletje mee te spelen. Een weg terug was er dan weer niet. Ja, de roltrap naar beneden natuurlijk, maar die begon nou eenmaal boven, en daar stond Sinterklaas, met zijn knecht. Daar was ik al. Gelukkig werden ze nogal in beslag genomen door twee geïntimideerde kinderen die zich door hun vader met het duo moesten laten fotograferen, voor later, en hadden ze tijd noch oog voor mij, maar om geen enkel risico te nemen haastte ik mij alsnog met afgewend hoofd zo onopvallend mogelijk door de toegangspoortjes, met mijn boodschappenkar.
Eenmaal bij de kassa was ik het hele voorval alweer vergeten en maakte ik mijn gebruikelijke flauwe grapjes en praatjes tegen de kassamedewerker van dienst. Een Surinaams aandoende mevrouw die gewoonlijk wel voor een gemoedelijk niemendalletje in was. Vandaag niet. Vandaag kreeg ik alleen zeer korte, afrondende antwoorden en slechts de hoogstnoodzakelijke teksten over zegels, kassabonnetjes en een prettige avond. Jammer, vond ik het, maar goed, ik heb ook niet altijd evenveel zin in de dag.
Pas toen ik op de terugweg naar de roltrap Sinterklaas weer zag staan, met zijn knecht, meende ik het te begrijpen. Want deze Piet, zag ik nu pas, had wel heel erg veel roetvegen onder zijn afropruik. Je kon nog net zien dat het als roetvegen bedoeld was, maar je kon ook vrij goed zien dat het concept roetveegpiet niet aan deze twee besteed was. En ook niet aan de supermarkt dus. Als ik een werknemer van kleur van de supermarkt was, had ik ook de pest in gehad. Sterker nog, ik had nu als witte klant al de pest in. We hebben de mond vol van integratieproblemen de laatste weken, maar zelf een klein stukje opschuiven is nog altijd teveel gevraagd. En dat zou wel eens op zijn minst de helft van het integratieprobleem kunnen zijn.
maandag 17 juni 2024
Hallelujah!
Er is nogal wat om je aan te ergeren, deze dagen. Of laat ik zeggen: er zijn nogal wat dingen waar ik mij aan erger, deze dagen. Of zijn het al weken? Lang, in elk geval. En veel. Bijna alles, eigenlijk. En bijna iedereen. Het kan door het weer komen, of de leeftijd, de tijd van het jaar, of het is genetisch bepaald.. geen idee. Feit is dat het een feit is. De regen, de slakken, de wind, m’n opgevreten pompoenplantjes. De krant, de politiek, het rariteitenkabinet waar we mee opgezadeld worden. Verschrikkelijk. De toestand in de wereld. Het niet aflatend geleuter over volslagen onbelangrijke en oninteressante futiliteiten daar tegenover, vul hier zelf iets in want ik wil het er niet eens over hebben. Mensen die overal waar ze zijn over hun telefoonscherm lopen of zitten of staan gebogen. Mensen met een grote koptelefoon op straat. Mensen die in de auto telefoneren. Automobilisten die zich niet aan de maximumsnelheid houden. Doodgereden dieren. Automobilisten die niet kunnen ritsen. Nederlanders kunnen niet ritsen. Nederlanders willen inhalen en voordringen, gas geven voor oranje. Veel te grote auto’s. Automobilisten die sturen met enkel één vlakke hand ronddraaiend op het stuur. Afschuwelijk. Elektrische fietsen. Mannen met achterstevoren petjes als ze daar veel te oud voor zijn. Lachende dj’s op de radio. Kutmuziek. Reclame op de radio. Reclame overal. Maaltijdbezorgers, pakketbezorgers. Blauwe busjes, gele busjes, witte busjes. Overdreven luxe. De totale nutteloosheid van de hele klerezooi. Meningen, analyses, beschouwingen, comments. Alles. Iedereen. Overal en altijd. Vooral ook ik zelf. Ja, vooral dat ook.
In een poging dit tij te keren trok ik vanochtend naar het strand, en de zee. De wereld zou zich er weinig van aantrekken, maar misschien kon ik mijzelf even het zwijgen opleggen. Het was een spontane opwelling. Ik las een nostalgisch boek over het leven in Den Haag, waarin de schrijver het had over het strand van zijn jeugd. Van mijn jeugd dus. En mijn jaren als jonge vader, toen alles nog goed en mooi was, van nu uit gezien. Den Haag. Het Haagse strand. Dus dat leek me opeens een goed idee. Er lagen allerlei verantwoordelijkheden en taken op me te wachten maar die lagen er gister ook al en morgen waarschijnlijk nog wel, ik was allang blij dat ik weer gewoon eens ergens zin in had. Het strand. De zee. Het Haagse strand was te ver weg uiteraard, maar de zee blijft de zee blijft de zee, ook hier. Daar ging ik.
Echt lekker weer was het niet, al was het droog. Er stond een stevige wind en het was koud. Tegen alle regels in begon ik met de wind mee te lopen. Dan moest ik straks tegen de wind in terug. Dat zou me leren. Het ging meteen al beter. De zee schuimde me tegemoet, met woeste golven, het helmgras op de duinen waaide een uitbundig synchroon ballet. Een hoofd vol spoken, gedachten en herinneringen. Duitse toeristen probeerden er nog wat van te maken. Dik ingepakt in winterjassen, met capuchons over de mutsen zaten ze ineengedoken op hun meegebrachte klapstoeltjes net te doen of het wél juni was, en lekker weer. Een kleumend gezin zat dicht tegen elkaar aan gekropen de zak met zelf belegde broodjes leeg te eten. Verderop een afgeraffeld zandkasteel. Ik zag er de humor wel van in. Er waren wandelaars met honden, er waren wandelaars zonder honden. Mensen liepen hand in hand, in vertrouwelijke stilte of in gesprek. Iedereen maakte er het beste van, zag ik. Buitelende meeuwen. Aalscholvers zwoegend tegen de wind. Een tiental strandlopertjes trippelde gedurig met de vloedlijn heen en weer, speciaal voor mij. Wolken waaiden over. Af en toe de zon.
Zo stond ik daar dan een tijdje in de branding te staren, de eeuwig durende branding. De golven. De horizon. Het was er altijd geweest, het zou er altijd zijn. Een geruststellend en troostend idee. In het zand had iemand met grote, regelmatige letters HALLELUJAH! geschreven. Nou ja, dat was misschien wat overdreven, maar uiteindelijk kon ik toch ook niet anders dan denken dat het zo beroerd nog niet was. Eigenlijk. Het was nog niet van harte, maar het was een begin.
zaterdag 15 juni 2024
De peultjes zijn veilig
Gekrakeel in de buurtuin. Een ekster is verstrikt geraakt in een net over de peultjes. Het is een gekrijs en een gefladder van jewelste, maar de peultjes zijn veilig. Uit het bosje langs het pad wordt alarmerend mee gekrijst, er huist al seizoenen lang een eksterfamilie in een van die bomen, waarschijnlijk is dit er een van. De buurman is er niet. Er is helemaal niemand, trouwens, als ik eens aarzelend om me heen kijk. Nee, ik zal dit zelf op moeten lossen.
Op de socials zie je wel eens filmpjes van stoere mannen die een eland aan het gewei uit het drijfzand trekken, of twee boze zwanen uit de knoop halen, of een bijtgrage zeehond uit een plastic emmer bevrijden of iets anders heldhaftigs en hartverwarmends. Zoiets staat er dan ook altijd onder, met veel beginkapitalen en in het Amerikaans. This Guy Ran Into A Giant Animal Caught In A Net And This Is What Happened. Watch Till The End. Het bevrijde dier kijkt dan namelijk ook altijd nog even niet begrijpend en tegelijk hartverwarmend dankbaar om.
Maar om mezelf hier nou te gaan staan filmen terwijl ik een ekster uit het net van de buurman bevrijd, dat lijkt me eerlijk gezegd nogal een gedoe. Beetje overdreven ook. Al bijt het dier flink van zich af, met die harde, puntige snavel, dat prehistorische drakentongetje en die kwaaie maar doodsbange ogen. Gelukkig heb ik stevige handschoenen aan dus het deert me niet, maar ik ben evengoed onder de indruk. Het is duidelijk nog een jong beestje, stevig, goed in de veren, maar nog niet bekend met de gevaren van de volkstuin.
Van Vroege Vogels meen ik geleerd te hebben dat een vogel rustiger wordt wanneer je hem op de rug houdt. Die plotseling opduikende kennis breng ik hier in praktijk en dat lijkt inderdaad te werken, de ekster stribbelt minder tegen, neemt een meer afwachtende houding aan. In tegenstelling tot de eksters in het bosje, de ouders vermoed ik, die nu ook het bosje uit zijn gekomen en op dakjes hier en daar heen en weer wippend en af en aan vliegend vreselijk tekeer te gaan. Ik hoop maar dat ze me zo niet in de haren vliegen want ik heb ze buizerds en katten weg zien jagen.. ze zijn nergens bang voor.
Voorzichtig probeer ik een tijdje kool en geit te sparen, het is het net van de buurman tenslotte, en kop, vleugels en poten uit de mazen te bevrijden, maar het is hopeloos. Als een rollade zit het arme dier er in vast, het net is sterk en scherp, ik zou het alleen maar verwonden. Het net van de buurman moet eraan geloven, besluit ik.
Terwijl ik een schaar uit mijn huisje haal maakt de ekster het schreeuwend en telkens opvliegend en weer neervallend nog wat erger dan het al is, aangemoedigd door zijn familie. Opnieuw neem ik het beestje in mijn hand, leg het op de rug en spreek het kalmerend toe. Stil maar jongen, stil maar, alles komt goed, ik doe je geen kwaad. Behoedzaam knip ik steeds meer draadjes door. Ik ben als de dood dat ik verkeerd knip, het net is net zo zwart als de ekster en zit soms diep verstopt onder de veren, maar hoe meer bewegingsvrijheid de ekster weer krijgt, hoe minder hij zich lijkt te verzetten, al komt de schaar soms angstig dicht bij zijn kop, steeds rustiger kijkt ze me aan. Alsof ze begrijpt wat ik aan het doen ben. Als ik tenslotte ook de klauwen uit de knoop heb gehaald en ik zeker meen te weten dat er geen stukjes net zijn achtergebleven laat ik de vogel vliegen. In een kaarsrechte lijn verdwijnt hij zonder omkijken zijn bosje in, schreeuwend verwelkomd door zijn familie. Of uitgefoeterd, dat kan ook, ik versta het niet. In elk geval, mijn goede daad zit erop. Zonder beginkapitalen.
Als later op de middag de buurman op zijn tuin verschijnt, beken ik hem dat ik zijn net kapot heb moeten knippen om er een jonge ekster uit te bevrijden. Buurman vindt dat geen probleem en verklaart dat hij het net wat dieper in zal graven, voor de zekerheid, maar denkt ook dat de ekster slim genoeg is om zijn lesje te hebben geleerd.
Vanmiddag, een week later, hing er in de tuin van de buurman een dode kauw ondersteboven met een touwtje aan zijn poot aan een stok gebonden. Met slappe, nog zwart glanzende vleugels onheilspellend deinend op de wind. Voor de zekerheid waarschijnlijk.
maandag 27 mei 2024
Maria
Het was de eerste sterfdag van mijn schoonmoeder. Een dag om bij stil te staan. Bij de gebeurtenis, bij haar leven en de dingen die je met haar deelde. Ruim dertig jaar was ik haar schoonzoon, zij mijn schoonmoeder. Dat is niet altijd van een leien dakje gegaan, een ideale schoonzoon was ik misschien ook niet, en zeker niet altijd, maar de laatste jaren is er toch ook een soort band ontstaan. Wanneer ik er precies mee begonnen ben weet ik niet meer, maar het zal tegen de tien jaar aanlopen dat ik mijn inmiddels oude schoonouders wekelijks een bezoekje ging brengen. In eerste instantie om klusjes te doen, en zo te voorkomen dat ze daar zelf levensgevaarlijk voor op trappetjes en laddertjes klommen, gaandeweg werd dat steeds vaker een uitje met mijn schoonmoeder. Allicht bij gebrek aan voldoende klusjes maar zeker ook om mijn schoonmoeder een plezier te doen want mijn schoonvader was daar niet meer voor te porren. Die wilde dan ook nooit mee, hoewel wij het steeds bleven vragen.
Aanvankelijk maakten we hele fietstochten, door de polder, door de duinen, naar zee. Mijn schoonmoeder wees de weg. Als het te hard waaide naar haar zin namen we de auto om ergens een wandeling te maken. We dronken koffie in een strandtent, als ik lang genoeg aandrong zelfs met appeltaart, aten een ijsje of een patatje of een haring op een bankie in de zon. Onderweg hadden we keuvelende maar ook meer vertrouwelijke gesprekken, over dingen van vroeger en de dag van vandaag. En altijd plezier.
Eenmaal bleken we verdwaald omdat ik voor het eerst merkte dat mijn schoonmoeder niet meer wist waar we waren en ik er altijd blindelings vanuit was gegaan dat zij de weg wel kende, mijn richtinggevoel is non-existent, dat van haar was kennelijk tanende. Vanaf die dag hield ik het beter in de gaten.
In de loop der jaren werden de fietstochtjes noodgedwongen korter, de zee en de duinen haalden we niet meer, het fietsen zelf werd steeds moeilijker zodat we overschakelden op al kleiner wordende wandelingetjes, die de laatste twee jaar steeds meer op elkaar gingen lijken, net als de gesprekken onderweg. Eén ding bleef hetzelfde, we hadden altijd plezier met z’n tweetjes.
Op haar eerste sterfdag werd haar as verstrooid, een goede dag voor zo’n ritueel. Dat gebeurde in kleine kring. Mijn schoonvader en de eigen kinderen. Goed. Dat had ik niet verwacht. Ik doe daar niet verongelijkt over, zo was het nou eenmaal, al ontken ik ook niet dat het mij heeft geraakt.
Ik liep dan nog maar eens ons vaste rondje van de laatste tijd, onder de beuken, langs het water. En ’s middags op de volkstuin zag ik dat juist deze dag de anjer die ik twee jaar geleden van mijn schoonmoeder heb gekregen voor het eerst in bloei was gesprongen. Fel roze. Ik geloof niet in een hiernamaals, noch in andere spiritualiteiten, toch beschouw ik dit als een persoonlijke groet. Dag Maria.
woensdag 22 mei 2024
Door onbekende oorzaak
Vandaag had ik een bijna dood ervaring. Het was in de auto, dat behoeft nauwelijks verbazing. Ik was onderweg naar huis na het wekelijks bezoek aan mijn oude schoonvader. Ik reed op de N9, de tweebaansweg die langs het Noordhollands Kanaal van Alkmaar naar Den Helder meandert. Een drukke weg. 80 km. Dubbele doorgetrokken streep.
In een flauwe bocht naar links zie ik dat een tegenligger zijn flauwe bocht naar rechts niet maakt, te laat opkijkt van zijn telefoontje hoogstwaarschijnlijk, en ruim over de strepen op mijn weghelft komt. De tegenligger is een autotransportbusje, een Mercedes of zoiets. Ik rijd in een klein Peugeotje 107. Bij een botsing ben ik kansloos. Moet ik levenloos door de brandweer uit het wrak gezaagd worden. De tegenligger hoeft alleen naar huis te appen dat het wat later wordt. Klein berichtje in de krant: door onbekende oorzaak kwam het busje op de verkeerde weghelft terecht, het ongeval leidde tot een vertraging van een half uur.
Ik geef een ruk aan het stuur en we missen elkaar op centimeters. Godverdomme zou mijn laatste woord geweest zijn. De motorrijder achter me eindigt ook bijna in de vangrail. En dan is het alweer voorbij. En razen we weer door. Nauwelijks tijd er verder over na te denken.
Het is een verhaal van niks. Omdat het goed is afgelopen. Deze keer. Maar tegen iedereen die in de auto op een telefoontje zit te kutten, om wat voor reden dan ook, zou ik vanaf deze plaats willen roepen: jullie zijn allemaal ongelooflijke klootzakken.
donderdag 9 mei 2024
Vrijheid
In Dordrecht bezochten we een museum waar het ging over vrijheid. Een veelbezongen thema, deze tijd van het jaar. De vrijheid werd er van allerlei kanten en vanuit uiteenlopende perspectieven uitgelicht en toegelicht, met foto’s, schilderijen, voorwerpen, video’s en citaten uit heden en verleden.
Er was ook ruimte voor het perspectief van de bezoeker. Er waren interactieve elementen aangebracht, in de hoop en misschien zelfs de verwachting dat men kennis zou nemen van andermans standpunten en overwegingen en er wellicht zelfs over in gesprek zou raken. Dat zou mooi geweest zijn.
Zo was er een installatie waar je werd uitgenodigd op een voorbedrukt briefje je gedachten over vrijheid te noteren. Je moest dan een zinnetje afmaken dat begon met: Vrijheid is.. Je briefje kon je in een raster aan de muur hangen, tussen tal van andere briefjes. Er hingen veel briefjes. Vrijheid is jezelf kunnen zijn, viel er bijvoorbeeld te lezen. Kunnen doen en laten wat je wilt, stond er ook. Denken wat je wilt, zeggen wat je wilt, geloven wat je wilt. Dat je gerespecteerd wordt. Dat je je eigen waarheid mag hebben.
Van dat laatste mag je dan hopen dat het als cynisch commentaar bedoeld is. Opvallend was in elk geval dat het in de meeste gevallen ging over individuele vrijheid. Vrijheid voor jezelf, vrijheid die een ander moet respecteren.
Verderop in de tentoonstelling kon je aangeven welk van een rijtje maatschappelijke onderwerpen je het belangrijkst vond. Waar jij vond dat onze belastingcenten aan moesten worden uitgegeven. Er stonden grote perspex kolommen, transparante buizen, waar je naar eigen keuze een rood muntje in kon gooien. De natuur, was een onderwerp. Maar ook onderwijs en cultuur. Oplossing van het klimaatprobleem, stikstofreductie.
In de kolom voor lhbtqia+ aangelegenheden zaten maar weinig muntjes. De kolom waar terugdringen van immigratie boven stond was door de bedenkers van de tentoonstelling alvast een stuk hoger gemaakt dan de andere kolommen. Er zaten ook overweldigend meer muntjes in.
dinsdag 30 april 2024
Voortvarendheid komt voor de val
Goed, ik was dus tot het inzicht gekomen dat Heermoes niet alleen maar die gezellige frisgroene pluim is, die uit zichzelf opkomt en de boel welwillend een beetje opvult, als goedkoop groen spul in een duur boeket, maar dat het waarschijnlijk pas tevreden is wanneer er helemaal niets anders meer groeit. Nergens. Ooit. En dat er dus, omdat ik dat ook niet wil, toch een beetje bestreden zal moeten worden. Roundup of andere gifrotzooi, waarvan mijn buren her en der met boerse stelligheid maar blijven beweren dat dat absoluut geen kwaad kan en dat je er anders echt niet vanaf komt, komt er bij mij niet in, ik volg de theorie dat wanneer je het maar consequent blijft wegplukken de plant op een gegeven moment uitgeput zal raken en verdwijnen. Een theorie die de afgelopen jaren, ondanks zeer regelmatig plukken, nog niet erg heeft bewezen ook maar iets met de werkelijkheid in mijn tuin te maken te hebben, maar die ik toch blijf aanhangen. Ik moest er dit jaar gewoon vroeger bij zijn, besloot ik, en meteen de eerste stengels die de kop opstaken weg trekken.
Volgens dit streng ontmoedigingsbeleid ging ik de eerste dagen van het seizoen dan ook telkens een gebogen rondje door de tuin en plukte met grote voortvarendheid handenvol. Emmers vol. Het gaf een tevreden gevoel, ik was goed en milieuvriendelijk bezig.
Wel vond ik dat de stengels er anders uitzagen dan eerdere jaren. Veel minder stevig aanvoelden ook. Er lagen er ook eigenlijk best al veel verlept op de grond. Het was overduidelijk Heermoes, maar het was roze, in plaats van het vertrouwde groen. En het had niet de gebruikelijke pluim. Wel een soort knopje bovenin, een soort.. ja.. je zou het bijna een bloem kunnen noemen, of een paddenstoeltje.
En nu ik er wat meer op ging letten zag ik dat veel van die roze stengels bij het plukken een klein, gelig wolkje loslieten, uit dat knopje. Een wolkje dat zich dansend mee liet voeren op de wind, zich luchtig uitwaaierend liet verspreiden over mijn tuin.
Kort onderzoek leerde mij dat de eerste stengels die Heermoes omhoog stuurt de bladgroenloze bloeiaren zijn. Die dus sporen meegeven aan de wind en daarna verleppen. En dat ik de vijand met mijn voortvarendheid dus waarschijnlijk vooral een groot plezier had gedaan.
zondag 28 april 2024
Iets oers en mythisch
Het zou kunnen dat ik het drie jaar geleden, toen ik in totale onwetendheid met deze tuin begon, nog wel een leuk plantje vond, Heermoes. Equisetum Arvense. Paardenstaart. Of Kattenstaart. Akkerpest, Roobol of Unjer. En nog zo wat fraaie benamingen.Drie jaar geleden, zal ik er eerlijk bij vertellen, startten wij deze tuin met zijn tweeën, mijn vrouw en ik. Maar al snel besloot mijn vrouw haar handen er vanaf te trekken omdat ze geen geduld had met mijn tolerante houding ten opzichte van allerlei spontaan opkomend groen en ze ons destijds al dertig jaar florerend huwelijk niet op het spel wilde zetten. Mijn vrouw verkeerde namelijk niet in totale onwetendheid en trok uit dien hoofde voortvarend allerlei spontaan opkomend groen uit de grond. Waarover ik dan weekhartig sputterde waar dat nou weer voor nodig was. Waarop zij dan weer streng maar rechtvaardig oordeelde dat ‘we’ dat niet wilden hebben, waartegen ik verbolgen protesteerde dat ‘we’ nog altijd met z’n tweeën waren, waarna zij besloot dat we er te verschillende ideeën op na hielden om dit projekt gezamenlijk voort te kunnen zetten. Waarmee het voortaan mijn tuin was.
Het zou zomaar kunnen dat dat toen over Heermoes ging.
Zou zomaar kunnen.
Het zou ook kunnen dat ik het eigenlijk nog steeds wel een leuk plantje vind. Het is niet erg opvallend, het heeft geen protserige bloemen in aanstellerige kleuren, het heeft ook geen groot of mooi gevormd blad maar het is wel een vrolijke, ja, bijna feestelijke groene pluim.
In zijn robuuste soberheid heeft het ook zeker iets oers, dat spreekt mij ook wel aan, iets prehistorisch. Wat ook wel klopt, lees ik, aangezien dit plantje volgens de wetenschap al miljoenen jaren op aarde rondhangt. Het dinosauriërs en ijstijden heeft zien komen en gaan. Waardoor het ontegenzeggelijk iets mythisch krijgt, in mijn ogen in elk geval. Respect.
Het wordt niet echt heel groot, het vult lekker en het doet het altijd. Vraagt geen aandacht. Liever niet zelfs. Laat mij maar lekker wegvallen tegen de achtergrond. Als het niet zo’n ongebreidelde levenslust zou hebben zou je het een bescheiden plantje kunnen noemen.
Maar.
Die ongebreidelde levenslust heeft het dus wel. Zó ongebreideld dat zelfs ik, de teerhartige, die tot nog toe dus zo ongeveer alles dat uit zichzelf opkomt liefdevol omarmde en koesterde, overstag ben gegaan en het te gek vind worden. Het is teveel, het staat overal, het komt overal op, overal tussendoor en tussenin en dwars doorheen, almaar door.
Dus, oer en mythisch of niet, mijn vrouw had bij nader inzien gelijk, dit willen we niet. Nu trek ik het voortvarend de grond uit waar ik het zie. En dat is inmiddels dus overal.
woensdag 24 april 2024
De ideale man
In mijn borst huist een man die er naar snakt om alles, maar dan ook alles op orde te hebben. Niet alleen de wasmand leeg en het aanrecht afgenomen, de afwas weggeruimd, de hoognodige boodschappen in huis, maar alles. Een keurig en ordelijk bestaan waarin alles is geregeld en altijd op zijn plek ligt. Op zijn plek valt ook, en daar blijft liggen. Een man die ’s ochtends welgemoed en energiek opstaat en aan de dag begint, een dag die tot de rand is gevuld met daadkracht en doelgerichte actie. Een man die onvermoeibaar zijn takenlijst afvinkt, zijn voornemens ten uitvoer brengt en zijn projecten aanpakt en afmaakt. Die met plezier gereedschap en schilderkwast tevoorschijn haalt en de klussen in huis ter hand neemt. De nieuwe deur in de huiskamer schildert en van glas voorziet, de gang isoleert en aftimmert, de keuken opnieuw schildert en de trap naar boven, de buitenboel. De regenton aansluit op een nieuwe hemelwaterafvoer. Een kast timmert om de inbouwkoelkast, een wastafelmeubel in de nieuwe badkamer. Die de zolder, zijn werkplek, alle kasten, het hele huis uitmest en ontslakt, spik en span stofvrij tot in de kleinste hoekjes. Kraakheldere ramen, glanzende vloeren. Een man die ook zijn creatieve drang de ruimte geeft en schetst en schildert en tekent en stukjes schrijft. Liedjes en toneelstukken. Die zijn fotoarchief op orde brengt, zijn honderden verhaaltjes selecteert en bundelt. Een man die verstandig aan zijn gezondheid werkt, zijn oefeningen doet, twee keer per week gaat zwemmen, regelmatig een ochtendwandeling maakt. Die de snoeptrommel dicht laat en de drank laat staan. De ideale, de perfecte man kortom. Helaas huist er ook een man in mijn borst die daar allemaal helemaal geen zin in heeft. Een vervelende kerel die niet vooruit is te branden. Dat is jammer. Teleurstellend.
maandag 22 april 2024
Zijn wij niet allen
Ik ga nog wel eens naar de volkstuin om de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontvluchten. Maar het valt niet altijd mee aan de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontkomen. Direct naast het volkstuincomplex wordt de laatste weken nogal doortastend aan een noodopvang voor asielzoekers gebouwd. Om te beginnen werden drie stukken grasland met puin opgehoogd en kavelvullend gitzwart geasfalteerd, waarna er nu in rap tempo drie metershoge, spierwitte, plastic fabriekshallen op verrijzen. Aan één kant zitten steeds kleine vierkante raampjes. Het hele terrein is afgezet met bouwhekken die op hun beurt weer zijn dichtgemaakt met zeilen. De zeilen zijn bedrukt met iets neutraal beige gezelligs maar zullen waarschijnlijk ongezellig klapperen in de nooit afwezige Noordhollandse wind. Het is niet duidelijk of de zeilen bedoeld zijn om de privacy van de asielzoekers straks te beschermen tegen de blikken van de naar ontevredenheid neigende burger of om de naar ontevredenheid neigende burger de aanblik van de gelukszoekers zoveel mogelijk te besparen. Misschien dient het beide doelen, dat zou kunnen. Met betonplaten is langs de parallelweg een voetpad aangelegd waarlangs de asielzoekers straks naar het tunneltje onder de provinciale weg door kunnen lopen, om van daaraf naar het centrum te komen. Aan weerszijden van dit pad staat een hek. Ik zie dit allemaal van dichtbij gebeuren omdat ik er vrijwel dagelijks langsfiets, op weg naar mijn tuin. Ook vanaf mijn tuin is de voortgang goed te volgen. En omdat het allemaal vlak naast mijn tuin gebeurt, volg ik ook de berichtgeving in de plaatselijke sociale media. Ik wil er neutraal maar geïnformeerd in staan.
De fout die ik maak is dat ik automatisch ook de reacties lees die onder die berichtgeving worden geplaatst. Ik weet natuurlijk wel uit welke hoek de kille wind daar waait, zeker nu die wind als de heilige wil van het volk wordt afgeschilderd, en dat ik het moet negeren, maar dat lukt me niet. Het kruipt onder mijn huid, het haakt zich vast in mijn humeur. Ik zeul een smeulende doch machteloze boosheid met me mee. Die onhebbelijkheid. Die op niets gebaseerde ontevredenheid. Dat mantra van ‘alles voor de gelukszoekers en niks voor de Nederlanders’. Kijk eens goed naar wat daar gebouwd wordt. Hoe dat eruit ziet. Kijk eens goed naar die hekken. Is dat om jaloers op te worden? Die vijandigheid. Om gek van te worden. Waarom moeten we dat eigenlijk altijd maar negeren? Voor de lieve vrede zeker. Gelukszoekers. Dat we hier nou toevallig het geluk hebben dat het geluk ons met zilveren paplepels tegelijk wordt ingegoten geeft ons nog niet het recht het anderen te misgunnen.
Enfin.
Ik ga nog wel eens naar de volkstuin om de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontvluchten, maar het valt niet altijd mee aan de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontkomen.
dinsdag 9 april 2024
Eend en ei
Er zat een eend in de tuin, toen ik er aankwam. Een mannetjeseend. Een woerd, zoals dat dan heet. Tussen de alweer wild om zich heen grijpende braamstruik en de bak met longkruid, akelei en ander spul dat nog een plekje moet krijgen, daar zat hij. Ik zag hem en hij zag mij. Ik probeerde nog voorzichtig en omzichtig te doen, om hem niet te verjagen, want zo ben ik. Ik voel me dan vereerd dat zo’n dier mijn tuin uitkiest, om zich op zijn gemak te voelen. Jaja, wereldvreemd, ik weet het, maar laat me nou maar. Bovendien, dacht ik, eet hij tijdens het aangenaam verpozen nog wat slakken, want met slakken heb ik dat niet, dat ik me vereerd voel dat ze mijn tuin uitkiezen. Slakken zijn de uitzondering op bijna elke regel.Hoewel eenden ook de nodige schade kunnen aanrichten, heb ik ondervonden. Tuinbonen bijvoorbeeld, of kikkererwten, zijn ze dol op en wippen ze zo uit de grond als je er even niet bij bent om vertederd naar ze te kijken. Maar goed, ik dwaal af.
Net als de eend, die niet zonder meer van mijn goede bedoelingen uit wilde gaan en luid snaterend opvloog. Verontwaardigd, leek het, maar zo klinkt het al snel, bij eenden.
Een voorval van niks, ik was het alweer bijna vergeten toen ik een dik uur later drie eieren aantrof in mijn hooiberg. Eendeneieren. Nou ja, hooiberg is een overtrokken woord. Naast mijn compostbakken heb ik een heuphoog bergje dood gras, dat ik zo in de loop van de tijd uit de grond trek en bewaar, om er in de winter bijvoorbeeld de Gunnera mee af te dekken, tegen de tegenwoordig immer uitblijvende vorst. Of het mondjesmaat aan de composthoop toe te voegen, zoals nu. Of, als het teveel wordt, er plaggen van te draaien, als biologisch afbreekbare erfafscheiding. Enfin, ik dwaal weer af.
Op dat heuphoog bergje dood gras dus, lagen drie eieren. Eendeneieren. In een nauwelijks noemenswaardig kuiltje. Een kuiltje dat waarschijnlijk was ontstaan door drie eieren in een bergje dood gras te leggen. Daar was weinig inspanning aan verloren gegaan.
Ik kon me zo gauw niet herinneren of er nou ook een vrouwtjeseend was opgevlogen toen ik aankwam - hoe heet eigenlijk een vrouwtjeseend? Of heeft die geen aparte naam? En zo nee, waarom niet? - dus.. of ik het broedproces had verstoord. Maar voor ik me daarover schuldig kon voelen herinnerde ik mij ooit ergens te hebben gelezen dat eenden eerst een paar dagen elke dag een of twee eieren leggen en pas gaan broeden als er een hele doos in het nest ligt. Dat ze de boel tot die tijd onbeheerd aan het lot overlaten. Min of meer onbeheerd, denk ik nu, want die mannetjeseend zat natuurlijk op wacht. Voelde ik me toch nog een beetje schuldig. Al besloot ik ook dat het op zijn minst een buitengewoon onhandige plek was om een nest te beginnen, middenin in een van menselijke activiteit bruisende volkstuin, open en bloot op een heuphoog bergje dood gras, als op een presenteerbladje voor de alomtegenwoordige eksters, kauwtjes en andere rovers. Dat is vragen om moeilijkheden. En die hadden ze meteen ook gekregen want één van de drie eieren was al opengehakt of opengebeten, vermoord in elk geval, al zat de dooier er nog in.
Ja, kijk, en dan ga ik me dus betrokken voelen. Verantwoordelijk. Dat worden dan mijn eieren. Mijn eenden. Dan zie ik de pulletjes al bijna schattig en donzig door mijn tuin scharrelen. Dus ik verwijderde het kapotte ei, verschikte wat aan het hooi, dat het er iets minder open en bloot bij lag en hoopte er het beste van. Maar ja, zo’n ekster of zo’n kauwtje is ook niet achterlijk natuurlijk, die weet heus nog wel dat daar meer dan één eitje lag, in dat hooibergje. En inderdaad - ik was er speciaal vóór mijn andere plannen uit voor naar de tuin getrokken - trof ik de volgende ochtend slechts de resten van een feestmaal aan. In de tegenoverliggende tuin zag ik twee eenden rondscharrelen. Of het mijn eenden waren wist ik niet. Of ze net zo teleurgesteld waren als ik, kon ik ook niet zien.
Abonneren op:
Posts (Atom)