Pagina's

donderdag 28 april 2022

Krabbelaars in de marge






Mijn vrouw en ik, we verjaren allebei ieder jaar, we hebben zo onze jubilea, of andere gelegenheden eens een feestje te geven, en moeten dus vrij regelmatig op verzoek bedenken wat we zouden willen hebben. En naarmate de cijfers oplopen wordt dat steeds lastiger, verzinnen wat je nog zou willen hebben, bij alles wat je al hebt. Want eigenlijk heb je alles al, soms zelfs meer dan je zou willen.
Een tijdlang hanteerden wij daarom het motto: alles is goed, zolang het op kan. Wat dan vaak weer resulteerde in een hoeveelheid drank en spijzen die in de praktijk maar moeilijk echt op kwam zonder een feestje te geven. Een paar jaar geleden nu hebben wij, naar het voorbeeld van vrienden, een kunstfonds in het leven geroepen en dat werkt eigenlijk heel goed. Het klinkt heel vermogend en misschien zelfs een beetje patserig maar het betekent gewoon dat wie iets wil geven en zelf geen idee heeft ons de bekende envelop met inhoud overhandigt, waarvan wij dan op voorhand hebben aangekondigd dat we dat uit zullen geven aan kunst. Kunst, daar kun je nooit genoeg van hebben, zeker niet wanneer je het zelf uit kunt zoeken.
Al snel hadden we best een aardig bedrag te besteden en gingen we op zoek naar iets moois. Maar dat bleek nog niet mee te vallen. Mooie dingen genoeg, daar niet van, waar we tegenaan liepen was het feit dat we blijkbaar toch niet patserig genoeg waren om in één groots en meeslepend gebaar ons hele fonds op tafel te gooien in ruil voor een kunstwerk. Telkens drong zich de kleinzielige vraag op of we dit kunstwerk nou echt zoveel geld waard vonden. Zouden we er geen spijt van krijgen? Bleef het lang genoeg mooi? Een enkele keer, ik zal het eerlijk opbiechten, dacht ik zelfs de verboden gedachte: dat kan ik zelf ook wel maken. Tja. Sorry.
Inmiddels hebben we besloten dat we het natuurlijk ook niet allemaal in één keer hoeven uitgeven, dat we nou eenmaal krabbelaars in de marge zijn, en bepalen we ons tot het aankopen van de wat kleinere werken, de zogenoemde betaalbare kunst. Dingen die we bijzonder genoeg vinden om te willen hebben maar die je zou laten staan wanneer je ze van de huishoudpot moest betalen. Zo hebben we in de loop der tijd het één en ander gekocht zonder er spijt van te krijgen, dat we nog altijd mooi vinden, en houden we steeds voldoende in kas voor een volgende aankoop.
De afgelopen twee jaar kwam het om bekend veronderstelde redenen niet erg van expositiebezoek, noch van feesten en partijen trouwens, maar nu bezoeken we een tentoonstelling van Floris Hovers, in Amstelveen, waar we allebei erg vrolijk van worden. En in een als museumshop bedoeld hoekje bij de balie treffen we een paar keramieken vazen waar we het snel over eens zijn. Robuuste vazen, stoer maar elegant, met een motorblok-achtige vormgeving, die eventueel met bouten en moeren aan elkaar zijn te bevestigen, wat de industriële uitstraling nog eens versterkt. Ze zijn er in verschillende gedaantes en kleuren, ik informeer bij de balie naar de mogelijkheden.
De aangesproken dame, die bij binnenkomst ook al onze museumjaarkaarten scande, beantwoordt voor de volle honderd procent aan het beeld dat je er zo van vrijwillige dames achter de balie van een plaatselijk museum op na houdt: zilvergrijs, rode bril, een beetje deftig en buitengewoon vriendelijk en goedbedoelend, maar op mijn vraag had ze duidelijk niet gerekend, die brengt haar lichtelijk in verwarring. Of er buiten de uitgestalde vazen nog andere kleuren beschikbaar zijn? Gut, ja.. dat zou ze eigenlijk niet weten, en hoewel ze ook niet helemaal lijkt te begrijpen waarom ík dat dan in vredesnaam zou willen weten haalt ze er een tweede dame bij. Ook zilvergrijs en een beetje deftig, maar zonder rode bril. Deze dame herhaalt de vraag eens voor zichzelf, maar heeft dan ook werkelijk geen idee. Zij gaat er iemand over bellen. We horen haar overleggen en dan vertelt ze ons dat de vazen die in de shop staan opgesteld de enige exemplaren zijn.
Onze reactie dat wij daaruit dan onze keuze zullen maken brengt de dames vervolgens zó van hun á propos dat ik zelf ook aan het twijfelen raak en mij genoodzaakt voel nog even te verifiëren dat de vazen immers te koop zijn? Twee paar ogen als schoteltjes kijken ons aan, één vanachter een rode bril. Stamelend en struikelend over hun woorden verzekeren de dames ons dat dat inderdaad het geval is, ja zeker, en gut, wat bijzonder! Eén van de dames drentelt behulpzaam met ons mee naar het als shop ingerichte hoekje, de ander dribbelt opgewonden heen en weer achter de balie, niet wetend wat te doen.
Wanneer wij onze keuze al snel op een gele en een grijze vaas laten vallen wordt de stemming zelfs ronduit euforisch. Willen wij twéé vazen kopen? Begrijpen de dames dat nou goed? De gele én de grijze? Allebei dus? Er wordt opnieuw gedribbeld en gedrenteld, er worden handen ineen geslagen.. de dames kunnen er niet over uit hoe bijzonder het is. Er wordt weer gebeld en al snel komt er een meneer ten tonele die al even verguld is met het grote nieuws en zich met de grootste omzichtigheid over de vazen ontfermt om ze met grote hoeveelheden bubbeltjesplastic en meters plakband in te pakken, voor de grote reis, terwijl de dames zich getweeën zenuwachtig over de financiële afhandeling buigen.
Als alles vervolgens in orde is krijgen wij ieder een zacht en knisperend pakket overhandigd. Met een brede glimlach gaat de meneer ons voor naar de deur en laat ons met een lichte buiging uit, de dames wuiven ons na.
Voor het eerst voelen wij ons geen krabbelaars in de marge. Maar vermogend, en misschien zelfs een beetje patserig.

vrijdag 15 april 2022

Een zorgvuldig geel gebeitst plaatje





Mijn oudste zoon heeft aangekondigd dat hij zich twee parkietjes gaat aanschaffen. Hij heeft zich er grondig in verdiept en weet precies te vertellen hoe en wat er moet gebeuren. Ieder mogelijk probleem wordt verbaal getackled, ieder eventueel bezwaar blijmoedig weggeredeneerd. En dat papa het dan misschien wel leuk vindt om samen met hem een kooi te bouwen, had hij vanavond aan tafel zo gedacht.
En dat klopt, ik vind dat inderdaad bijzonder leuk, om samen met mijn jongens iets te maken. Ik denk bijvoorbeeld onmiddellijk terug aan het kippenhok waar we vele uren met zijn tweetjes aan hebben staan timmeren en zagen, een paar jaar geleden alweer. Dat de kippen daarna geen doorslaand succes waren heeft de lol van het samen een hok bouwen nooit bedorven. De foto’s die facebook mij ieder jaar als herinnering voortovert stemmen mij elke keer weer vrolijk. Dus als hij nu met zijn vader een volière wil bouwen, ben ik zijn man. En zijn vader.
Een andere, veel oudere herinnering die meteen boven komt drijven is die aan mijn eigen volière. En mijn eigen vader. Hoe oud zal ik geweest zijn? Dertien, veertien misschien. Of vijftien.. ergens in die tijd in elk geval had ik ook het plan opgevat vogeltjes te gaan houden en wilde daar een volière voor bouwen. Ik zou dat, had ik bedacht, helemaal zelf gaan doen, en had bovendien besloten dat dat in het geheim moest gebeuren. Het idee dáárvan was het gezin, maar waarschijnlijk vooral mijn vader, te verrassen, te overrompelen met het resultaat. De lat lag hoog. Ons gezin verkeerde in die dagen al in een beginnende staat van desintegratie maar ik dacht toen nog dat dat misschien te keren viel, als ik mijn best maar deed.
Ik had een bouwplan gemaakt, ik had gemeten, gerekend en getekend en van mijn zakgeld kocht ik alles dat ik nodig dacht te hebben. Latjes, spijkertjes, plaatjes hardboard. Een rolletje gaas, glasplaatjes, schuurpapier. Ik verstopte alles in mijn kamer, in een kast die ik angstvallig op slot hield en in de stille uurtjes werkte ik aan mijn projekt. Hoe lang ik er over gedaan heb weet ik eerlijk gezegd niet meer maar in het eindresultaat toonde zich reeds de pietluttige perfectionist die mij later nog op vele gebieden dwars zou zitten. Het was een plaatje, mijn kooi. Een zorgvuldig geel gebeitst plaatje. Strak in het gaas, met een soepel op en neer schuivend voorpaneel, een schuiflade met van dat witte zand, glasplaatjes tegen het opstuivend stof, uitneembaar om het makkelijk schoon te kunnen maken, een leuke stok uit het bos om op te zitten, een badje, een voedersilo.. alleen de vogeltjes ontbraken nog. Ik was enorm trots op mijzelf, op het resultaat. En dat ik dit blijkbaar kon. Ook toen al een ongemakkelijke emotie.
Vol verwachting riep ik op de grote dag van de onthulling het gezin bijeen in mijn kamer. Daar stonden we, met z’n vijven. Ik was er klaar voor. Mijn vader was in zijn gebruikelijke humeur, zwijgzaam, onwillig, wrokkig, maar dat zou zo wel veranderen, dacht ik. Ja, dat wist ik wel bijna zeker. Ach ja..
‘Als je nou gezegd had dat je een kooi wilde maken, dan had ik je kunnen helpen, dan was het misschien nog wat geworden’, was zijn enig commentaar. Ik hoor het hem nog zeggen.
Mijn moeder stond er als altijd verkrampt en handenwringend bij, ik zie haar nog staan, en probeerde op gemaakt opgewekte toon nog wat te redderen door te zeggen dat ze het tóch knap vond, want zó handig was ik per slot van rekening niet.
Tja. Zo ging dat.
En nu we het vandaag aan tafel dus toch over vogels en volières en vaderlijke hulp hebben lijkt het me aardig dit verhaal maar weer eens uit de oude doos te halen. Mijn zoons hebben het blijkbaar nog nooit gehoord en moeten er smakelijk om lachen. Dat doet me plezier en ik lach vrolijk met ze mee. Maar het is om te janken natuurlijk.

vrijdag 8 april 2022

Bestiarium




Het liefst zou mijn oudste zoon een hond hebben, maar omdat dat één van de laatste en felst verdedigde bastions van zijn vaders vetorecht is, heeft hij zich in de loop der jaren noodgedwongen moeten behelpen met andere huisdieren. Huisdieren waarvan je niet met een plastic zakje de stront van straat hoeft te rapen. Want zijn vader is niet achterlijk, die weet natuurlijk heus wel wie er op de doordeweekse dagen, lange dagen dat het hele gezin naar werk en school is, de trouwe viervoeter uit zou mogen laten. En zijn stront oprapen dus, met een plastic zakje. En daar bedankt zijn vader voor. Om het over andere tegenargumenten maar niet te hebben. De dierenliefde moest dus op andere soorten worden gebotvierd.
Zo heeft er een tijdje een lege pindakaaspot met een enorme wijngaardslak op tafel gestaan. George, heette die, naar George Baker, waar hij niet begrijpend tegen het glas geplakt een beetje op leek. Verschillende keren hebben we kikkerdril in heel veel visjes en piepkleine kikkertjes zien veranderen, die trouwens ook verbazend goed tegen het glas bleken te kunnen plakken en dondersgoed begrepen dat daarboven de uitgang was.
Sinds ik in een weekhartige bui op een onbewaakt moment door de knieën ging voor een superschattig kitten uit het nest van de overbuurvrouw is er een kat in huis. Eerst was dat Midas, die zich van superschattig kitten al snel ontwikkelde tot een totaal niet in ons geïnteresseerde schim in huis en na zijn tragisch verlopen sterven werd begraven in de tuin, die we na de verhuizing naar het platteland inmiddels hadden. Om gepaste tijd later te worden vervangen door twee nieuwe superschattige kittens, Spooky and Sue, die zich gelukkig veel aanhaliger betoonden. Nog vóór zijn tweede verjaardag werd Sue echter platgereden door een verder anoniem gebleven suv die geen tijd had daar ook nog voor te stoppen, waardoor Sue Midas gezelschap ging houden in de achtertuin en Spooky alleen achterbleef, aanhaliger dan ooit. Met Kerst meldde zich dan een aanloper aan de deur die zich niet weg liet jagen, zich kopjes gevend en aanhankelijk mauwend naar binnen slijmde en die wij vanwege de kerstgedachte dan maar liefdevol in ons gezin opnamen, in de naïeve veronderstelling dat dat ook gezellig was voor de eenzame Spooky, maar die sindsdien de verhoudingen met haar stiefzus voortdurend op scherp weet te zetten.
Er is diep getreurd om Pluisje, een bij het afscheid van de grote stad van vrienden cadeau gekregen konijn dat een zeer voortijdige dood stierf, en daarna is er maandenlang fanatiek en luidkeels hoogroodaangelopen ruzie gemaakt wie de beurt had om het hok van het overgebleven konijn schoon te maken, totdat dat op ouderlijk initiatief een liefdevoller huis vond en zich daar tot een aanhankelijk knuffeldier bleek te ontpoppen. Een kant die het kreng, Japan heette het om niet meer te achterhalen redenen, bij ons bijzonder goed verborgen had weten te houden.
Wekenlang hebben mijn oudste zoon en ik met veel plezier aan een kippenhok staan timmeren en zagen omdat hij kippen ging houden. Drie stuks waren het. Ik zie hem nog de keuken binnen komen lopen met zijn eerste eitje, stralend en glimmend alsof ie het zelf gelegd had. Dat was een mooi moment. Verder hebben we weinig plezier gehad van de kippen want behalve dat ze zich niet zo gevoelig betoonden voor menselijke genegenheid vraten ze alles kapot wat ze voor de snavels kwam. Als omgekeerde 3D printers gingen ze de tuin door. En ook het schoonhouden van het hok werd een bron van hoogoplopende conflicten, zoals dat gaat. Onder zachte dwang vonden de kippen een ander onderkomen en we hebben nooit meer iets van ze vernomen.
Nu heeft mijn zoon bedacht dat hij parkietjes wil. Twee, want één is zielig. Al dagenlang gaan de verwachtingsvolle verhalen over tafel en voor elk mogelijk probleem heeft hij een pasklare oplossing bij de hand. Zelfs heeft hij voor het eerst in een decennium zijn kamer opgeruimd om keihard aan te tonen dat daar heus wel ruimte is voor een flinke kooi. Van het parkietje dat ik zelf ooit had kan ik me voornamelijk het aanhoudend en gekmakend gekrijs herinneren, maar ook daar heeft hij geen oren naar. Het is een verloren zaak. Maar goed, alles beter dan een hond.

maandag 4 april 2022

De eerstvolgende






Na een kort en efficiënt dagelijks rondje langs de schappen van de supermarkt kom ik bij een vrije kassa, met m’n karretje. Ongeveer tegelijk met twee andere karretjes. Omdat ik nou eenmaal van goede wil ben houd ik wat in, laat de concurrentie voor gaan en sluit achteraan aan in de korte rij die nu is ontstaan. Achter mij sluit even later nog iemand aan en hierdoor krijgt de rij de lengte waarbij in de meeste supermarkten een extra kassa wordt geopend. Zo ook hier, zo ook vandaag. Vanuit het niets verschijnt een nieuwe medewerker die de eerstvolgende op luide toon uitnodigt naar kassa acht te komen.
Normaalgesproken reageer ik niet op dergelijke oproepen omdat die niet zelden leiden tot situaties waar ik voor geen prijs in terecht wil komen. Het begrip ‘eerstvolgende’ blijkt vaak voor zeer ruime uitleg vatbaar waardoor er een verbeten wedstrijdje ontstaat wie er dan als eerste zijn boodschapjes op de nieuw geopende band mag leggen, en als man van goede wil sta je dan over het algemeen toch gewoon weer achteraan, al is het in een andere rij. En mensen, het gaat om minuten. Er razen pandemieën, hongersnoden en oorlogen over de wereld. Alsjeblieft zeg. Met je karretjes vol dagelijkse luxe..
Maar hier en nu kijkt de medewerker mij en ook mijn achterbuurvrouw nogal direct aan. Ik voel me aangesproken. Blijkbaar zijn wij de eerstvolgenden. Ik wissel voor de zekerheid nog een korte blik met mijn achterbuurvrouw, maar die is het ermee eens en ik maak al het eerste begin van een draai naar rechts, met mijn karretje, als de spreekwoordelijke derde partij aan komt wandelen. Een kekke bejaarde met een goeie kop grijs haar, een wuft, rood sjaaltje om zijn hals en zo’n vlot, gewatteerd jasje aan, die met joviale tred zijn kans schoon ziet, bij kassa acht. Ik draai meteen weer terug in mijn rij, voor zover ik er al uit was, want dit is dus precies de situatie waar ik voor geen prijs in terecht wil komen.
Zo makkelijk kom ik er echter niet vanaf, besluit de medewerker. Dat de mensen in de rij er al langer stonden, corrigeert zij de joviale meneer, en dat die dus eerst mogen. Weer valt haar blik op mij. De joviale meneer deinst terug en ik voel mij nu min of meer verplicht me bij kassa acht te vervoegen. Het zou onbeleefd zijn dat niet te doen. Wie weet hoeveel moeite het de medewerker heeft gekost voldoende moed en assertiviteit bij elkaar te schrapen om het hier voor mij op te nemen. Ik ken dat. Ik begrijp dat. Het is de assertiviteit waar ik zelf meestal voor pas.
Gehoorzaam verhuis ik van kassa en leg mijn boodschappen klaar op de band. De joviale meneer sluit achteraan aan in de rij.
Wat ben je streng, roept hij olijk naar de medewerker, die hij blijkbaar kent want hij noemt haar bij de voornaam.
Dat ze het eerlijk wil doen, bitst de medewerker vanachter de kassa, terwijl ze mijn boodschappen scant, omdat ze géén zin heeft in de discussie die ze anders krijgt. Met weer een korte blik op mij. Waardoor ik mij alsnog een vervelende zeikerd weet.