Pagina's

vrijdag 26 november 2021

Zwartwandelen







Zo goed als iedere dinsdag bezoek ik mijn oude schoonouders, ’s middags, na hun dutje. Dan drinken we een kopje thee en nemen de gebeurtenissen van de week door. Gebeurtenissen die steeds kleiner worden. Die steeds meer op elkaar gaan lijken. Als het een beetje weer is, en dat is het eigenlijk altijd wel, maak ik daarna een wandelingetje met mijn schoonmoeder. Een al korter wordend wandelingetje. Mijn schoonvader is daar niet voor te porren. Die vindt het ook wel lekker om even een uurtje alleen te zijn, al moeten we ook weer niet heel veel langer wegblijven dan dat. Het luistert nauw.
Meestal rijden we naar hetzelfde stukje bos, waar we de ene keer linksaf en de andere keer rechtsaf naar het eind van het pad lopen en weer terug. Voor mijn schoonmoeder maakt dat niet uit, die verklaart iedere week even enthousiast hoe mooi ze het hier vindt en dat ze er al ze weet niet hoe lang niet meer is geweest. Voor haar wordt het nooit saai. En ach, mij maakt het ook niet veel uit voor dat uurtje, maar vandaag besluit ik toch eens ergens anders heen te rijden. Naar de duinen. Waar ze ook al ze weet niet hoe lang niet meer is geweest. Wel herinnert ze zich dat je er een toegangskaart voor nodig hebt. En dat ze die niet meer heeft. Het is jammer dat juist die informatie wel is blijven hangen want dat dreigt even roet in het eten te gooien. Ook het ontzag voor het gezag zit er nog diep in en zonder geldig toegangsbewijs durft mijn schoonmoeder eigenlijk niet naar binnen.
Ik heb niet zoveel zin, nu we eenmaal hier zijn uitgestapt, weer ergens anders heen te rijden dus ik sus dat het wel mee zal vallen, dat we maar een piepklein rondje maken en dat het wel heel sterk zou zijn dat we daar een boswachter bij tegen zouden komen. En dat die ons dan om toegangsbewijzen zou gaan vragen. En dat we ons dan altijd nog van de domme kunnen houden. Maar daar wil mijn schoonmoeder allemaal niks van weten. Ze heeft geen zin in een boete en je zult het altijd zien.
Ik besluit daarop dat we dagkaarten kopen, wat maakt het uit tenslotte, er staat een betaalzuil langs het pad, ik heb mijn pinpas al in de hand. Wanneer mijn schoonmoeder ziet dat ons wandelingetje dan vier euro gaat kosten, schiet haar dat pardoes in het verkeerde keelgat. Vier euro?! Voor zo’n klein pestwandelingetje? Dat vindt ze schofterig! Wat een oplichters. En zo kordaat als maar mogelijk wanneer je met een stok loopt, betreedt ze het verboden terrein.

Dit bericht werd ook gepubliceerd op De Vrije Wandeling, weblog van een wandelaar

maandag 22 november 2021

Iets prettig gemoedelijks







Wat je er gratis bij krijgt, op de volkstuin, is het sociale praatje. Het praatje over de heg. De spreekwoordelijke heg, want echte heggen zijn er niet veel, op het complex. Praatjes over het weer, de nattigheid, de droogte. De slakken, de rupsen, de hazen. De oogst, de anderen, de toestand in de wereld en waar het toch allemaal heen moet tegenwoordig. En dat komt misschien niet altijd helemaal uit, je hebt er misschien ook wel eens wat minder zin in, of tijd voor, maar het heeft ontegenzeggelijk ook iets prettig gemoedelijks en ik ben er dan ook meestal wel voor te porren.
Vandaag sta ik maar zo’n beetje onverrichterzake rond te kijken in mijn koninkrijkje. Vanwege de aanhoudende nattigheid en bezigheden buitenshuis ben ik een paar dagen niet geweest en ook vandaag is het te zompig om er echt iets te doen. In de verte zie ik echter wel een praatje aan komen lopen, in de vorm van een geheel uit vlekkerig roze opgetrokken oudere dame.
Wat een werk hè? roept ze me toe. Wat een werk. Ze gaat er eens goed voor staan en laat haar blik over mijn tuin glijden.
Tja, antwoord ik min of meer neutraal, ik vind het niet erg. En dat is ook zo. Je kunt het werk noemen, maar voor mij is dat de hele lol van een volkstuin: eindeloos volslagen zinloos bezig zijn aan iets dat nooit af is. Nooit af hoeft.
Ja, dat krijg je als je een paar maanden niet komt. Laat ze er op zalvende toon op volgen.
Wat mij betreft is dit gesprek nu al ontspoord maar volautomatisch schiet ik lafhartig in de verdediging.
Nou, een paar máánden, sputter ik wat bokkig tegen, hopend dat ze mijn onwil opmerkt en doorloopt, hoofdschuddend en afkeurende geluiden makend desnoods, maar dat doet ze natuurlijk niet.
Oh.. nog lánger.. een jáár. De toon is zo mogelijk nog zalvender. Het grote gelijk vergezeld van een omineuze glimlach. Ik ken die toon. Ik ken die glimlach. Ik ben acht jaar oud. Dit is mijn moeder. Ik jok dat ik geen koekje heb gepikt, maar de kruimels op mijn trui verraden me.
Ik zie een grote bende. Eén grote bende. Een wildernis. Komt ze bestraffend op stoom. Je moet spitten. Van vóór naar achter spitten. Dat is de enige manier om van al die troep af te komen. Spitten!
Een tikje confuus, misschien zelfs wel bedremmeld kijk ik om me heen. Mijn tuin. Ik wil helemaal niet spitten. En al helemaal niet van voor naar achter. Ik wil helemaal niet van al die troep af. Ik vind het leuk, die troep. Maar de roze mevrouw duldt geen tegenspraak, ze oreert nog minutenlang door. Ik vind het allang geen leuk praatje meer, hier is niets gemoedelijks aan. Toch doe ik niets anders dan beleefd de lieve vrede bewaren. Ontwijkende antwoorden geven. Nergens tegenin gaan. Ik vraag me af waarom. Want als ze uiteindelijk doorloopt, nogmaals roepend dat ik moet spitten, haar vinger priemend in de lucht, begint het bekende gezeur. Over wat ik allemaal had kunnen zeggen. Had willen zeggen. Had moeten zeggen.

dinsdag 16 november 2021

Koperwieken







Het was zomaar even mooi weer en zaterdagmiddag tegelijk, wij trokken eropuit voor een wandeling door de duinen. En langs het strand, want zó mooi was het weer. Je moet je kansen grijpen als ze zich voordoen, zeker in onzekere tijden als de onze. Rustig was het niet per se, maar zeker ook niet druk. De lockdown light die gisteren werd afgekondigd had nog niet meteen tot een nieuwe wandelhype geleid. Gelukkig, zou ik bijna zeggen, want ik heb het rijk graag alleen, elitair als ik ben. Vandaag deelden we het rijk met wat hondenuitlaters, een handjevol wandelaars en een enkel jong gezin.
We liepen door een redelijk sobere duinvallei, met overwegend helmgras en hier en daar een kale stuifplek, die door een grillige heuvelachtigheid en de voluptueuze wolkenluchten erboven toch haar charme had. In de hellingwanden ontwaarden we de nodige konijnenholen en hoewel we de konijnen zelf niet zagen, verraadden de karakteristieke keutels langs het pad dat ze er weldegelijk zaten.
Van ons favoriete tv programma Vroege Vogels, dat we deze maanden vanaf de allereerste aflevering in 2007 zitten terug te kijken, weten we dat dit gebied dus geschikt is voor tapuiten. Die maken gebruik van de konijnenholen, hebben wij geleerd. Jammer genoeg zouden we op dit moment geen van tweeën meer uit ons hoofd weten hoe een tapuit eruitziet, je kunt niet alles onthouden. Natuurlijk zouden we dat dan meteen even hebben kunnen opzoeken op onze telefoontjes maar dat leek niet zo nodig aangezien we de hele wandeling alleen maar vogels zagen waarvan we heel zeker wisten dat het geen tapuiten waren. Meeuwen, spreeuwen, eenden. Kraaien, duiven, merels. En een drieteenstrandloper. En ach, ook zonder tapuiten kun je een leuke middag hebben.
Toch waren we alsnog bijzonder in ons schik toen we vlakbij de parkeerplaats plotseling wel twee vogels buiten ons boekje zagen scharrelen. Koperwieken, meende ik op de gok, vanwege het roestbruine veegje onder de vleugels. En verdomd, het ter plekke geraadpleegd alwetend internet gaf ons gelijk. Wonderlijk dat je daar zó innig tevreden mee kunt zijn. Wonderlijk, maar ook fijn. Ik gun het iedereen.

zaterdag 13 november 2021

QR






Twee keer per week ga ik zwemmen, met een vast handjevol vrienden. Voor de conditie uiteraard. Het onderhoud aan het ouder wordende lijf. Staan we elkaar in alle vroegte op te wachten, in het donker en de kou, om gezamenlijk naar het zwembad te fietsen. Dat gaat om 7 uur open en meestal staat er al een rijtje wachtenden als we aankomen. We laten onze plastic abonnementen zien en praten de tijd vol tot de poorten opengaan. Met elkaar, met de andere wachtenden, met het zwembadpersoneel. Het is een klein stadje, het zijn altijd dezelfde mensen. We kennen elkaar. Het gaat er gemoedelijk aan toe. Wanneer we na het zwemmen nog een koffie met elkaar willen drinken, moeten we daar sinds kort een QR code voor laten zien, maar ook dat gaat er gemoedelijk aan toe. Verontschuldigend bijna.
Nu er ook voor het zwemmen zelf een QR code nodig is, lijkt de stemming omgeslagen. De draaideur waar we normaal in ganzenpas door naar binnen komen is afgesloten. Eén voor één mogen we door de gewone deur en worden bij binnenkomst door een strenge meneer staande gehouden voor een coronascananlage. Een ipad op een statief met op buikhoogte een rood lichtje waar je zelf je QR code voor moet houden. Wanneer de ipad vervolgens het inmiddels vertrouwde groene vinkje laat zien, schermt de strenge meneer de ipad plotseling met twee handen af en vraagt je indringend naar je geboortemaand. Het is niet de bedoeling dat je het goede antwoord van het ipadscherm leest, dat is duidelijk. Een lichte irritatie maakt zich hier van mij meester.
Iets later op dezelfde ochtend meld ik mij in de plaatselijke bruine kroeg voor een toneelrepetitie in de daarvoor afgehuurde bovenzaal. Ook hier is het de bedoeling dat je de QR code laat zien. Regels zijn nou eenmaal regels. De dienstdoende barmedewerker werpt een achteloze blik op mijn telefoon en meldt bijna lacherig dat ze het gezien heeft. Een scanapparaat komt er niet aan te pas. Ook hier maakt zich een lichte irritatie van mij meester.
Ik heb mij de rest van de ochtend afgevraagd welke van de twee situaties ik nou irritanter vond, maar ik ben er niet uitgekomen. Wat dan misschien wel weer illustreert in wat voor ingewikkelde tijden we leven.