Pagina's

vrijdag 24 december 2021

Nog favorieter dan hij al was






Het zijn de donkere dagen voor Kerst. Ik zeg het maar even, voor wie het ontgaan mocht zijn. De geplande gezelligheden rond Kerst en oud en nieuw zijn conform de regels afgeschaald. Om me maar eens ambtelijk uit te drukken. De kranten berichten onophoudelijk van een volk dat het nergens over eens is. Dat het nergens mee eens kan zijn. Van mensen op zoek naar de randen van de regels, de mazen in de wet voor eigen gebruik. De meningen hopen zich op, vaak torenhoog. Mijn zicht op nieuwe theaterplannen is door de lockdown ondertussen weer enigszins verduisterd. Het huis vult zich opnieuw met online les- en vergadergeluiden, de boosterprik zeurt al twee dagen na, kortom, de kerststemming zit erin. En klagen mag niet en klagen helpt niet want het is zoals het is. Zo is het ook nog eens een keer.
Een beetje duf en een beetje sip bedacht ik de dag dan maar af te sluiten met iets op Netflix. Maar ook dat is nog niet zo eenvoudig, als je er eigenlijk al niet zo voor in de stemming bent. Hoe te kiezen uit dit oerwoud van nietszeggende titels? Die in steeds wisselende volgordes onder steeds andere kopjes worden aangeboden. Alsof dat wat helpt. Na een paar minuten was ik er flauw van en kwam ik terecht bij het Uur Van De Wolf, op NPO plus. Een vertrouwd programma dat mij al vaker uit de brand heeft geholpen. De keuze viel op een documentaire van Joost Conijn over A L Snijders, één van mijn favoriete schrijvers, dit jaar nog zeer ten onrechte overleden. Ik had hem al eerder gezien, de film, maar durfde er wel op te vertrouwen dat ik me daar niet alles meer van zou herinneren. Ik word ook een dagje ouder. En zo was het. En zo ging het. Wat een heerlijke film! En wat een heerlijke man! Een man om van te houden. Bij de aftiteling was mijn humeur enorm opgeknapt en was hij nog favorieter dan hij al was.
Ik vond meteen ook dat ik wel weer eens een boek van hem kon kopen, als aanvulling op de collectie. Bij wijze van kerstgeschenk aan mijzelf. Het kon nog net. Het was half elf. 23 december. Had ik het nog precies voor de Kerst binnen.
Maar toen zag ik voor me hoe zo’n opgejutte loonslaaf in een enorme loods vlak voor sluitingstijd nog snel dat boek voor mij moest inpakken, midden in de nacht, omdat ik dat per se vóór kerst nog in huis wilde hebben. Hoe zo’n onderbetaalde pakjeskoerier de dag voor kerstnacht nog zwaar gestresst de weg naar mijn huis moest vinden, met een busje vol pakjes en dozen voor mensen als ik. En ik besloot het niet te doen. Ik vond het niet rijmen met de kerstgedachte.
Dus nu ben ik opnieuw begonnen in een boek dat ik al had. Ik vind het wel mooi van mezelf. 

maandag 13 december 2021

Voor zolang het duurt






Zelf ben ik direct na de middelbare school bij de eerste mogelijkheid die zich voordeed gillend het ouderlijk huis ontvlucht, om er na een paar jaar pappen en nathouden nooit meer terug te komen - mijn jongens, van 22 en 23 inmiddels, wonen nog altijd thuis. Niet helemaal meer onder papa’s vleugels natuurlijk, hoewel die nog wel steeds de voorraadkasten vult, hun was doet en hun potje kookt.
Gedeeltelijk heeft dat te maken met het feit dat er in dit rijke, welvarende land alleen nog in huisvesting voor rijke en welvarende mensen lijkt te zijn voorzien, omdat we bedacht hebben dat het een goed idee was de projektontwikkelaar, de durfinvesteerder en andere prinsbernhardachtigen hier de vrije hand te geven. Maar ik durf hier ook wel hardop te beweren dat mijn jongens het best nog gezellig vinden, zo bij papa en mama in het nest. En ja, papa en mama vinden dat - op een doodenkele uitzondering na - ook best nog gezellig. Inmiddels komen er ook vriendinnen over de vloer, die blijven eten, die blijven slapen, die ’s ochtends nog op de bank blijken te hangen.. zo af en toe wordt er bezoek ontvangen en wordt de benedenverdieping in bezit genomen door een handjevol gasten die stuk voor stuk ruim boven ons uittorenen, al hebben we ze nog als kleuter over de vloer gehad, en die naarmate de avond vordert luidruchtiger gesprekken voeren.. het is allemaal best.
Het is fijn om ze nog elke dag thuis te horen komen, van hun werk, van school of waar ook maar vandaan, hun verhalen te horen, hun jouw verhalen te vertellen, samen te eten, deel uit te maken van hun dagelijks leven. Het is fijn nog even een gezin te zijn.
Voor zolang dat nog duurt. Want heel even leek daar opeens verandering in te komen. De oudste meldde terloops dat hij volgende week een bezichtiging had. De jongste, die zich onlangs bij een antikraakburo had aangemeld, bleek ook al meteen een huis te zijn aangeboden. En ik weet het wel, zo hoort het te gaan, en het is goed zo, maar het was wel even slikken. Een leeg nest. Voor het eerst in 35 jaar - nog altijd meer dan de helft van mijn leven.
Nu bleek het piepkleine huisje dat mijn oudste bezichtigde een uitgebreide verzameling verborgen en niet verborgen gebreken, waar overigens ongetwijfeld evengoed wel weer twee ton op geboden zal worden, en besloot mijn jongste dat hij de aangeboden woning niet kon betalen, nu de coronamaatregelen zijn inkomen hadden gehalveerd, dus het gevaar is tijdelijk afgewend.
Je zult mij niet horen zeggen dat ik daar blij om ben, zoals gezegd: zo hoort het te gaan, maar van iets van opluchting was weldegelijk sprake. Al blijft het uitstel natuurlijk. Onvermijdelijk.

dinsdag 7 december 2021

Een routinegesprekje






Om de mantelzorg voor mijn hoogbejaarde schoonouders wat te vergemakkelijken waren er invalideparkeerkaarten voor hen aangevraagd, bij de gemeente. Zodat wie daarvoor de beurt had de auto bij de ingang van het ziekenhuis, de huisartsenpraktijk, het zwembad, de fysiotherapeut, het gemeentehuis.. op een invalidenparkeerplaats kon zetten. Zelf hebben mijn schoonouders, nog altijd tot hun eigen verontwaardiging maar ons aller opluchting, geen auto meer dus het moesten kaarten op naam worden. Niet op kenteken.
Natuurlijk en vanzelfsprekend worden die kaarten niet zomaar aan Jan en Alleman uitgedeeld, daar zou een controlegesprek aan voorafgaan. Met een onafhankelijk extern medisch bureau, dat van onze belastingcenten zou beoordelen of de situatie wel ernstig genoeg was om daar ons belastinggeld aan te besteden. Je kunt vrijwillig en zelfredzaam mantelzorgen wat je wilt, als eenvoudig burger die een beroep doet op een bestaande overheidsregeling ben je nou eenmaal een fraudeur tot het tegendeel uitputtend bewezen is. En omdat we in barre tijden leven zou dat gesprek via een videocall plaatshebben. Of we vanaf half drie maar klaar wilden zitten met een stabiele internetverbinding en alle ingevulde formulieren en id-kaarten bij de hand.
Dus daar zaten we, met een kopje thee en ieder een half mini-Brosreepje. Elke vijf minuten vroeg mijn schoonmoeder ongedurig opgeprikt wanneer de dokter nou kwam en ook mijn schoonvader had zijn nette jasje aangetrokken in de veronderstelling dat er een gestudeerd iemand op bezoek zou komen, al probeerde hij, toen hij het eenmaal doorhad, zo achteloos mogelijk net te doen alsof hij wel begrepen had dat het via de laptop zou gaan.
Even na drieën kwam er een vrouwenhoofd in beeld dat goedemiddag riep op een toon die ruimte liet voor de veronderstelling dat zij liever had gehad dat wij een half uur aan tafel naast de laptop op haar hadden gewacht. Nu moest er eerst zeer moeizaam uit een stoel worden opgestaan, een rollator gepakt en krakkemikkig naar de tafel gestommeld worden, en weer even moeizaam in een stoel neergezegen. Een strategie waarvan wij dachten dat die iedere discussie overbodig zou maken maar die dus als oneerbiedig werd opgevat. Mijn schoonmoeder vroeg paniekerig of zij er ook bij moest komen zitten maar het vrouwenhoofd schudde zich in digitale blokken uiteen en verordonneerde dat dát niet de bedoeling was. Dat het twee afzonderlijke dossiers waren. Twee afzonderlijke gesprekken ook. Dat mijn schoonmoeder maar even ergens anders moest wachten tot zij aan de beurt was. De toon was gezet.
En zaten mijn schoonvader en ik nog trouwhartig klaar voor een routinegesprekje over een duidelijke zaak, al snel bleek het een bars en langdurig politieverhoor, met ons in het verdachtenbankje. Hoe ver hij nog kon lopen, wilde het vrouwenhoofd wel eens weten, van mijn schoonvader. Hoeveel meter, exact? Hoe vaak hij dan wel epileptische aanvallen had? Hoeveel per maand, precies? Of hij wel per se begeleiding nodig had, als hij ergens werd afgezet? Of hij het niet alleen afkon? Of hij anders niet even tien minuutjes voor de deur op zijn rollator kon zitten wachten tot de auto elders was geparkeerd? Een wantrouwig salvo werd op mijn schoonvader afgevuurd. En waar die zich gedienstig verloor in breed uitwaaierende, zwalkende monologen die de gestelde vraag misschien wel als uitgangspunt hadden maar ook al gauw neigden naar een levensverhaal - mijn schoonvader is blij met elke gelegenheid zijn hart te kunnen luchten - werd hij ruw onderbroken met het gesnauwd bevel de vraag te beantwoorden. Hoeveel meter kon hij lopen? Hoeveel aanvallen had hij per maand?
Toen deze hardvochtige ondervraging ruim een half uur geduurd had, was de onafhankelijk medisch expert nog altijd niet op de toch voor de hand liggende gedachte gekomen dat zij wel eens in gesprek kon zijn met een 89 jarige man die het misschien niet allemaal meer even snel begreep. Die de goede woorden allicht niet allemaal meer meteen paraat had. Dat die schoonzoon er misschien ook niet helemaal voor niks naast zat.
Die schoonzoon zat trouwens vreselijk zijn best te doen zich niet met het gesprek te bemoeien, omdat hij zijn schoonvader in zijn waarde wilde laten maar vooral ook omdat hij niet van voorzeggen en voorgekookte antwoorden beschuldigd wilde worden, iets dat hem bij deze mevrouw niet onwaarschijnlijk leek. Zijn lichaamstaal, hij zag het zelf ook in het kleine schermpje van de videocall, was echter duidelijk genoeg en blijkbaar zag de mevrouw uiteindelijk ook dat hij op het punt stond haar aan haar haar door het scherm te trekken want plotseling, na een vruchteloze lijdensweg van 40 minuten, kreeg ik, de schoonzoon, het woord. Hoe ik de situatie zag.
Het erge is natuurlijk dat je dan beleefd moet blijven. Het erge is dan dat je, waar je schoonvader bij zit, hardop moet zeggen wat hij nog altijd niet wil horen. En dat je, als je je parkeerkaartjes wilt hebben, dus niet kunt zeggen wat een onsympathieke, niet empathische en onprofessionele domme trut je haar vindt.

vrijdag 3 december 2021

Acte de présence





Het is drie december vandaag. 2021. Op zich niet echt een bijzondere dag. Een tikkeltje lusteloos misschien, neigend naar chagrijn. Ook niks nieuws. Gewoon een natte, grijze dag in een natte, grijze week in een maand die daar speciaal voor lijkt te zijn uitgevonden. Net als ieder jaar. Het jaar zou je dan nog bijzonder kunnen noemen, met zijn mondkapjes en lockdowns en maatregelen, zijn discussies en meningentsunami, ware het niet dat we daar inmiddels ook al wel zo’n beetje aan gewend zijn geraakt. Dus. Een dag als alle andere.
Op één klein detail na. Het is vandaag precies twintig jaar geleden dat ik het eerste stukje op dit weblog plaatste. Dat ging ook over de herfst trouwens, kan ik mij herinneren, en de bijpassende gemengde gevoelens.
Ik schreef al wel eerder stukjes, onder de titel Huismannenpraatjes, die ik ook hier en daar op internet publiceerde, maar op zo’n weblog, had ik gezien, kon je soms ook al volstaan met een ultrakort bericht, wat het makkelijker maakte om iedere dag acte de présence te geven. Dat leek mij toen wel wat. En destijds was dat nog iets nieuws en moderns, een weblog. Ik zal niet zeggen dat ik de eerste was, verre van dat en zeer zeker niet, maar ik stond ook niet achteraan. Dat is nu wel anders. Ik zal niet zeggen dat ik de laatste ben, op het zinkend schip in de oceaan van podcasts, instastories, tiktok en twitter, maar een volhouder zou je me toch kunnen noemen.
En behalve een uitgebreid en gedetailleerd verslag van een gedenkwaardig dagelijks leven dat anders allicht in de vergetelheid was geraakt, waarvan je anders misschien maar zou zijn kwijtgeraakt hoe gedenkwaardig het allemaal was, heeft het me leuke en bijzondere dingen gebracht. Fotoreportages en interviews in verschillende damesbladen, op internet, een column op de lokale radio. Met de bijbehorende uitstapjes. Om maar eens wat te noemen.
Twintig jaar.
Ach ja. Dit weblog staat ook in een lange traditie van dagboekschrijverij, waar ik denk ik rond mijn veertiende mee begon en wat ik meer of minder fanatiek jarenlang heb volgehouden. Dozen vol. Daar tegen afgezet is twintig jaar ook maar weer minder dan de helft. Dus ja.. ik weet verder ook niet wat ik er eigenlijk over te melden heb. Maar onvermeld wilde ik het toch ook niet laten.

Mocht er, behalve ikzelf, iemand zijn die terug wil lezen in die twintig jaar: in de rechterkolom van de desktopversie kun je onder het kopje blogspotarchief per maand terug tot en met 2011. Onder het kopje de huisvaderarchieven zijn de eerste tien jaar tot 2001 terug te vinden. Voor dat laatste kun je ook hier klikken. 

vrijdag 26 november 2021

Zwartwandelen







Zo goed als iedere dinsdag bezoek ik mijn oude schoonouders, ’s middags, na hun dutje. Dan drinken we een kopje thee en nemen de gebeurtenissen van de week door. Gebeurtenissen die steeds kleiner worden. Die steeds meer op elkaar gaan lijken. Als het een beetje weer is, en dat is het eigenlijk altijd wel, maak ik daarna een wandelingetje met mijn schoonmoeder. Een al korter wordend wandelingetje. Mijn schoonvader is daar niet voor te porren. Die vindt het ook wel lekker om even een uurtje alleen te zijn, al moeten we ook weer niet heel veel langer wegblijven dan dat. Het luistert nauw.
Meestal rijden we naar hetzelfde stukje bos, waar we de ene keer linksaf en de andere keer rechtsaf naar het eind van het pad lopen en weer terug. Voor mijn schoonmoeder maakt dat niet uit, die verklaart iedere week even enthousiast hoe mooi ze het hier vindt en dat ze er al ze weet niet hoe lang niet meer is geweest. Voor haar wordt het nooit saai. En ach, mij maakt het ook niet veel uit voor dat uurtje, maar vandaag besluit ik toch eens ergens anders heen te rijden. Naar de duinen. Waar ze ook al ze weet niet hoe lang niet meer is geweest. Wel herinnert ze zich dat je er een toegangskaart voor nodig hebt. En dat ze die niet meer heeft. Het is jammer dat juist die informatie wel is blijven hangen want dat dreigt even roet in het eten te gooien. Ook het ontzag voor het gezag zit er nog diep in en zonder geldig toegangsbewijs durft mijn schoonmoeder eigenlijk niet naar binnen.
Ik heb niet zoveel zin, nu we eenmaal hier zijn uitgestapt, weer ergens anders heen te rijden dus ik sus dat het wel mee zal vallen, dat we maar een piepklein rondje maken en dat het wel heel sterk zou zijn dat we daar een boswachter bij tegen zouden komen. En dat die ons dan om toegangsbewijzen zou gaan vragen. En dat we ons dan altijd nog van de domme kunnen houden. Maar daar wil mijn schoonmoeder allemaal niks van weten. Ze heeft geen zin in een boete en je zult het altijd zien.
Ik besluit daarop dat we dagkaarten kopen, wat maakt het uit tenslotte, er staat een betaalzuil langs het pad, ik heb mijn pinpas al in de hand. Wanneer mijn schoonmoeder ziet dat ons wandelingetje dan vier euro gaat kosten, schiet haar dat pardoes in het verkeerde keelgat. Vier euro?! Voor zo’n klein pestwandelingetje? Dat vindt ze schofterig! Wat een oplichters. En zo kordaat als maar mogelijk wanneer je met een stok loopt, betreedt ze het verboden terrein.

Dit bericht werd ook gepubliceerd op De Vrije Wandeling, weblog van een wandelaar

maandag 22 november 2021

Iets prettig gemoedelijks







Wat je er gratis bij krijgt, op de volkstuin, is het sociale praatje. Het praatje over de heg. De spreekwoordelijke heg, want echte heggen zijn er niet veel, op het complex. Praatjes over het weer, de nattigheid, de droogte. De slakken, de rupsen, de hazen. De oogst, de anderen, de toestand in de wereld en waar het toch allemaal heen moet tegenwoordig. En dat komt misschien niet altijd helemaal uit, je hebt er misschien ook wel eens wat minder zin in, of tijd voor, maar het heeft ontegenzeggelijk ook iets prettig gemoedelijks en ik ben er dan ook meestal wel voor te porren.
Vandaag sta ik maar zo’n beetje onverrichterzake rond te kijken in mijn koninkrijkje. Vanwege de aanhoudende nattigheid en bezigheden buitenshuis ben ik een paar dagen niet geweest en ook vandaag is het te zompig om er echt iets te doen. In de verte zie ik echter wel een praatje aan komen lopen, in de vorm van een geheel uit vlekkerig roze opgetrokken oudere dame.
Wat een werk hè? roept ze me toe. Wat een werk. Ze gaat er eens goed voor staan en laat haar blik over mijn tuin glijden.
Tja, antwoord ik min of meer neutraal, ik vind het niet erg. En dat is ook zo. Je kunt het werk noemen, maar voor mij is dat de hele lol van een volkstuin: eindeloos volslagen zinloos bezig zijn aan iets dat nooit af is. Nooit af hoeft.
Ja, dat krijg je als je een paar maanden niet komt. Laat ze er op zalvende toon op volgen.
Wat mij betreft is dit gesprek nu al ontspoord maar volautomatisch schiet ik lafhartig in de verdediging.
Nou, een paar máánden, sputter ik wat bokkig tegen, hopend dat ze mijn onwil opmerkt en doorloopt, hoofdschuddend en afkeurende geluiden makend desnoods, maar dat doet ze natuurlijk niet.
Oh.. nog lánger.. een jáár. De toon is zo mogelijk nog zalvender. Het grote gelijk vergezeld van een omineuze glimlach. Ik ken die toon. Ik ken die glimlach. Ik ben acht jaar oud. Dit is mijn moeder. Ik jok dat ik geen koekje heb gepikt, maar de kruimels op mijn trui verraden me.
Ik zie een grote bende. Eén grote bende. Een wildernis. Komt ze bestraffend op stoom. Je moet spitten. Van vóór naar achter spitten. Dat is de enige manier om van al die troep af te komen. Spitten!
Een tikje confuus, misschien zelfs wel bedremmeld kijk ik om me heen. Mijn tuin. Ik wil helemaal niet spitten. En al helemaal niet van voor naar achter. Ik wil helemaal niet van al die troep af. Ik vind het leuk, die troep. Maar de roze mevrouw duldt geen tegenspraak, ze oreert nog minutenlang door. Ik vind het allang geen leuk praatje meer, hier is niets gemoedelijks aan. Toch doe ik niets anders dan beleefd de lieve vrede bewaren. Ontwijkende antwoorden geven. Nergens tegenin gaan. Ik vraag me af waarom. Want als ze uiteindelijk doorloopt, nogmaals roepend dat ik moet spitten, haar vinger priemend in de lucht, begint het bekende gezeur. Over wat ik allemaal had kunnen zeggen. Had willen zeggen. Had moeten zeggen.

dinsdag 16 november 2021

Koperwieken







Het was zomaar even mooi weer en zaterdagmiddag tegelijk, wij trokken eropuit voor een wandeling door de duinen. En langs het strand, want zó mooi was het weer. Je moet je kansen grijpen als ze zich voordoen, zeker in onzekere tijden als de onze. Rustig was het niet per se, maar zeker ook niet druk. De lockdown light die gisteren werd afgekondigd had nog niet meteen tot een nieuwe wandelhype geleid. Gelukkig, zou ik bijna zeggen, want ik heb het rijk graag alleen, elitair als ik ben. Vandaag deelden we het rijk met wat hondenuitlaters, een handjevol wandelaars en een enkel jong gezin.
We liepen door een redelijk sobere duinvallei, met overwegend helmgras en hier en daar een kale stuifplek, die door een grillige heuvelachtigheid en de voluptueuze wolkenluchten erboven toch haar charme had. In de hellingwanden ontwaarden we de nodige konijnenholen en hoewel we de konijnen zelf niet zagen, verraadden de karakteristieke keutels langs het pad dat ze er weldegelijk zaten.
Van ons favoriete tv programma Vroege Vogels, dat we deze maanden vanaf de allereerste aflevering in 2007 zitten terug te kijken, weten we dat dit gebied dus geschikt is voor tapuiten. Die maken gebruik van de konijnenholen, hebben wij geleerd. Jammer genoeg zouden we op dit moment geen van tweeën meer uit ons hoofd weten hoe een tapuit eruitziet, je kunt niet alles onthouden. Natuurlijk zouden we dat dan meteen even hebben kunnen opzoeken op onze telefoontjes maar dat leek niet zo nodig aangezien we de hele wandeling alleen maar vogels zagen waarvan we heel zeker wisten dat het geen tapuiten waren. Meeuwen, spreeuwen, eenden. Kraaien, duiven, merels. En een drieteenstrandloper. En ach, ook zonder tapuiten kun je een leuke middag hebben.
Toch waren we alsnog bijzonder in ons schik toen we vlakbij de parkeerplaats plotseling wel twee vogels buiten ons boekje zagen scharrelen. Koperwieken, meende ik op de gok, vanwege het roestbruine veegje onder de vleugels. En verdomd, het ter plekke geraadpleegd alwetend internet gaf ons gelijk. Wonderlijk dat je daar zó innig tevreden mee kunt zijn. Wonderlijk, maar ook fijn. Ik gun het iedereen.

zaterdag 13 november 2021

QR






Twee keer per week ga ik zwemmen, met een vast handjevol vrienden. Voor de conditie uiteraard. Het onderhoud aan het ouder wordende lijf. Staan we elkaar in alle vroegte op te wachten, in het donker en de kou, om gezamenlijk naar het zwembad te fietsen. Dat gaat om 7 uur open en meestal staat er al een rijtje wachtenden als we aankomen. We laten onze plastic abonnementen zien en praten de tijd vol tot de poorten opengaan. Met elkaar, met de andere wachtenden, met het zwembadpersoneel. Het is een klein stadje, het zijn altijd dezelfde mensen. We kennen elkaar. Het gaat er gemoedelijk aan toe. Wanneer we na het zwemmen nog een koffie met elkaar willen drinken, moeten we daar sinds kort een QR code voor laten zien, maar ook dat gaat er gemoedelijk aan toe. Verontschuldigend bijna.
Nu er ook voor het zwemmen zelf een QR code nodig is, lijkt de stemming omgeslagen. De draaideur waar we normaal in ganzenpas door naar binnen komen is afgesloten. Eén voor één mogen we door de gewone deur en worden bij binnenkomst door een strenge meneer staande gehouden voor een coronascananlage. Een ipad op een statief met op buikhoogte een rood lichtje waar je zelf je QR code voor moet houden. Wanneer de ipad vervolgens het inmiddels vertrouwde groene vinkje laat zien, schermt de strenge meneer de ipad plotseling met twee handen af en vraagt je indringend naar je geboortemaand. Het is niet de bedoeling dat je het goede antwoord van het ipadscherm leest, dat is duidelijk. Een lichte irritatie maakt zich hier van mij meester.
Iets later op dezelfde ochtend meld ik mij in de plaatselijke bruine kroeg voor een toneelrepetitie in de daarvoor afgehuurde bovenzaal. Ook hier is het de bedoeling dat je de QR code laat zien. Regels zijn nou eenmaal regels. De dienstdoende barmedewerker werpt een achteloze blik op mijn telefoon en meldt bijna lacherig dat ze het gezien heeft. Een scanapparaat komt er niet aan te pas. Ook hier maakt zich een lichte irritatie van mij meester.
Ik heb mij de rest van de ochtend afgevraagd welke van de twee situaties ik nou irritanter vond, maar ik ben er niet uitgekomen. Wat dan misschien wel weer illustreert in wat voor ingewikkelde tijden we leven.

donderdag 26 augustus 2021

Hannah (2)






In het museum was ik een bekende tegengekomen die geen bekende was. Dat was in 2017. In museum Belvédère, om precies te zijn, één van mijn favoriete musea. Ik schreef er toen ook een stukje over. 
De bekende, die dus geen bekende was, leek sprekend op iemand uit een Australische Netflixserie waar ik toen veel naar keek, waardoor het wel voelde als een bekende. Het was Hannah, uit Please like me, een aanrader. Ik had destijds de aanvechting haar te groeten maar bedacht me toen ik bedacht dat ik dan zou moeten uitleggen dat ik haar op een tv-personage vond lijken. En wie dan precies en waarom. En dat dat waarschijnlijk een ongemakkelijk gesprek had opgeleverd, waar ik dus maar liever van afzag. Hoewel ongemakkelijke gesprekken een aangenaam smaakmakende rode draad vormden in de Netflixserie.
Later kwam ik erachter dat de actrice die dit personage speelde, Hannah Gadsby, een stand-up-comedian is die nogal furore maakte met haar eerste programma. In coronajaar 2020 kwam ik vervolgens mijn eigen stukje toevallig weer tegen en dat bracht mij toen op het idee eens uit te zoeken of zij met dit programma ook Nederland had bezocht. En of dat dan toevallig ook in 2017 zou kunnen zijn geweest - er gold een lockdown en een avondklok, ik had niets beters te doen.
Beiden bleken het geval. Toen bij het bekijken van haar programma ook nog duidelijk werd dat zij behalve comédienne ook kunsthistorica was wist ik het bijna zeker: ik had in 2017 in museum Belvédère inderdaad naast Hannah gestaan. Uit Please like me.
Een wapenfeit van niks, dat weet ik heus wel. En het gesprek zou met deze wetenschap ook beslist niet minder ongemakkelijk zijn geweest.

Lees hier eventueel het eerste stukje over Hannah.

vrijdag 13 augustus 2021

Stiltegebied






Je kunt als wandelaar weleens een beetje een hekel krijgen aan pelotons wielrenners. Of roedels mountainbikers. De goeden niet te na gesproken kunnen die er wel eens merkwaardige ideeën op na houden, op het sociale vlak. Maar op vakantie in Brabant maakten wij kennis met een nieuwe, misschien nog wel ergere variant op het thema. De elektrische toeristenscooter. Het zal vast een officiële naam hebben, iets hips waarschijnlijk, dat weet ik niet, wil ik ook niet weten, toeristenscooter dekt de lading volledig, je zult er nooit iets anders op aantreffen dan toeristen. In kuddeverband, dat spreekt.
Een clownesk voertuig op rare dikke bandjes, met een vreemd laag zadel en een breed uitgevallen stuur, waar je alleen maar potsierlijk voor lul op kunt zitten. Als een kleuter op de bagagedrager van zijn autoped. Een dwaas gezicht, vooral bij de buikige mannen en vrouwen van middelbare leeftijd die wij er vandaag op zien zitten. Om die lulligheid te compenseren wordt er dan ook alleen in luidruchtig en zo groot mogelijk groepsverband op gereden. In toffe jongens vrijgezellenpartysfeer. Kijk eens hoe lollig wij zijn. En lúister eens hoe lollig wij zijn, want hoewel de scooter zelf nauwelijks geluid maakt, hoor je zo’n gezelschap al van verre aan komen. Niet alleen vanwege het jolig geroep en geschreeuw over en weer, maar vooral ook vanwege het irritant snerpende toetertje dat er van fabriekswege op zit. En waar dus permanent lekker op gedrukt wordt, van je tèèèètetèèèètetèèèè, want ja, dat vinden jongens leuk, om met de nog altijd betreurde Jeroen van Merwijk te spreken. Om onnavolgbare redenen hoef je bij deze dingen geen helm op en mag je er, hoewel het geen trappers heeft, blijkbaar ook mee over fietspaden scheuren. Als wandelaar kun je alleen maar aan de kant springen en lijdzaam wachten tot het voorbij is. Als bedaagd fietser eigenlijk ook.
Nu kun je denken: ach, ieder z’n lolletje en dan zál er eens zo’n stoet geinponems langskomen en dan zál je ze nog even horen.. dan wandel je daarna toch weer rustig verder.. Maar zo werkt het niet. Die dingen worden in grote hoeveelheden per uur verhuurd dus in het aanpalend natuurgebied kun je tijdens één wandeling al gauw twee of drie van die optochten tegenkomen. En niet alleen op het fietspad. De derde komen we zelfs tegen op een smal voetpad door het stiltegebied. Minstens twintig achter elkaar. En allemaal toeteren en schreeuwen en lachen. En gezien de joviale commentaren blijkbaar ook nog in de veronderstelling dat wij dat wel leuk zullen vinden, zo’n lawaaiige club uitgelaten oude jonge honden.
Grommend staan wij in de berm op onze tanden te bijten. Als het eindelijk voorbij is komt er even later nog een spuit elf achteraan. Een verloren schaap. Met breed lachend de vraag of wij misschien een groep scooters langs hebben zien komen.
Helaas wel, klinkt ons geërgerd antwoord als uit één mond. Helaas wel. En dit is een voetpad, bijt ik er nog machteloos achteraan.
Maar ja.. Wij zijn de zeikerds natuurlijk. Met ons wandelen in een stiltegebied.. gekker moet het toch niet worden.
Eens komt de dag, dan is ons land af. Dan is heel Nederland een pretpark. Eén groot terras, met bierfietsroutes, zwemparadijzen en onbeperkt spareribs vreten. Leve de vrijheid!

maandag 9 augustus 2021

Slangenarend






In het plaatselijk ochtendblad op ons vakantieadres las ik het bericht dat in de omgeving de slangenarend is gesignaleerd. Ik had nog niet eerder van de slangenarend gehoord. Ik ben oprecht geïnteresseerd in alles wat met vogels en dieren en planten te maken heeft, de natuur, maar zal altijd hopeloos onwetend blijven. Ik las verder dat het een bijzondere verschijning was in ons land. En nu dus in de buurt. Op de Strabrechtse heide. Nu las ik ook dat daar, zoals dat gaat, onmiddellijk hele kuddes vogelaars en aanverwanten op af waren gekomen, met verrekijkers en camera’s en telelenzen, om het beest meteen weer te verjagen, dus hoewel ik een wandeling over de Strabrechtse heide in mijn verzameling klaar heb liggen, besloot ik er weg te blijven. Als het even kan mijd ik de kudde, wat voor kudde het ook is. Mijn voorgenomen wandeling van de dag voert langs de Stratumse heide en de Gijzenrooische Zegge en dat blijft zo.
Wanneer ik zo een eind op streek ben en trek begin te krijgen strijk ik neer op een bankje. Het is een half gesloopt bankje en er ligt een hele rol Fruitella aan bonte snoeppapiertjes omheen maar beter dan dat krijg ik het nou eenmaal even niet. Het blijft verbazend hoeveel rotzooi mensen, die dan toch ook door de natuur en het landschap wandelen, overal achterlaten. Het is verschrikkelijk. Verdrietigmakend.
Als mijn ergernis wat is gezakt hoor ik achter mij een roofvogelachtig geluid en wanneer ik het nogmaals hoor dringt het langzaam tot me door dat het niet het geluid van een buizerd is. Zo onwetend als ik ben, het geluid van een buizerd, een wat klaaglijk miauwen, behoort inmiddels wel tot het basispakket. Wat ik nu hoor is duidelijk anders. Een tikkeltje opgewonden sta ik op van mijn bankje en loop naar het open veld dat vlak achter mij ligt en verdomd, daar zie ik meteen de roofvogel heen en weer kruisen die verantwoordelijk is voor dit geluid. Ik zie het, ik hoor het. Ik probeer wat foto’s te maken, wat nog niet meevalt met mijn eenvoudige camera, om thuis eventueel te determineren wat ik nu weer gezien heb, maar in mijn achterhoofd heeft zich allang het avontuurlijk idee gevormd dat dit weleens de beroemde slangenarend zou kunnen zijn. De Strabrechtse heide is hier ook weer niet zó ver vandaan.
Als de vogel even achter de bomen is verdwenen pak ik mijn telefoon erbij en zoek de slangenarend op het web. Als eerste speel ik een geluidsfragment af dat precies klopt met wat ik net gehoord heb. Dan lees ik over gedrag dat precies klopt met wat ik juist gezien heb. Ik word overvallen door een nergens op gebaseerde opgetogen trots. Ik heb een slangenarend gehoord, gezien én herkend. Dé slangenarend. En er is hier niemand, alleen ik, stuiterend op mijn gesloopte bankje.
Toch heb ik sterk de behoefte mijn geluk te delen.
Een mevrouw komt de hoek om wandelen. Het is een mevrouw met een witte kuitbroek en een tijgerprint bloesje maar het maakt me niet uit.
Of ze lekker aan de wandel is, gooi ik er als inleidend lokkertje in.
De mevrouw trekt haar oortjes eruit en vraagt: wablief?
Nee.. ik zal mijn geluk helemaal zelf op moeten kunnen.

woensdag 4 augustus 2021

Strooiselroof






Je zal het altijd zien. De hele dag dat je door bos en over heide loopt te wandelen kom je niemand tegen, geen hond, geen kip, geen mens, je waant je alleen op de wereld, tót je heel even iets staat te doen waar je geen toeschouwers bij nodig hebt. Dan komt er opeens een medewandelaar de hoek om zeilen. De hoek waarvan je niet gezien had dat die er was of Joost mag weten waar ze dan opeens wel vandaan komen.
Nu denkt u natuurlijk dat ik tegen een boom sta te pissen, en inderdaad, dan gebeurt dat ook heel vaak. Ongemakkelijke situaties levert dat op want ja, je staat toch een beetje voor lul natuurlijk. En je kunt nergens heen zo gauw. Hoe moet je kijken? Waar moet je kijken? Wat denkt zo iemand dat jij staat te doen? Soms loopt zo iemand dezelfde kant op als jij en kom je elkaar verderop weer tegen. Huu.. Ik hou er niet van, maar goed, soms laat de natuur je geen andere keuze.
In dit geval was het iets anders waar ik pottenkijkers bij kreeg, ik stond aan de rand van het bospad een beukje uit te graven. Voor eigen gebruik. In mijn volkstuin leg ik een verzameling boompjes aan die ik tijdens wandelingen uit het bos meeneem. Wederrechtelijk dus. Een gestolen arboretum. Strooiselroof, zoals dat heet, heb ik me ooit laten vertellen. Dat klinkt spannend en dat is het ook, voor een braverik als ik. Laatst hoorde ik dat iemand met dezelfde gewoonte het ‘het verspreiden van biodiversiteit’ noemde, wat inderdaad een positievere toon heeft, maar het blijft toch iets waar iemand anders weleens de wenkbrauwen bij op zou kunnen trekken. Iets waar je niet bij betrapt wilt worden, met je plastic zakje, en je van huis meegebrachte schepje. Iets dat de schijn van vernielzucht om zich heen heeft hangen. Al is dat ook weer reuze relatief allemaal want vanmorgen las in het plaatselijk ochtendblad nog een gedienstig trots artikel over een nieuw aan te leggen testlocatie voor onderzoek naar duurzame wegenbouw, waarvoor als eerste stap op weg naar een CO2 vrije wereld alvast 1900 bomen waren gekapt. Dus. En het zwarte beukje waar ik mijn oog nu op had laten vallen was nog maar piepklein en stond zó dicht bij het pad dat het vrijwel zeker gemaaid zou worden, vandaag of morgen. Dus.
Omzichtig keek ik naar links en naar rechts en nog een keer en toog aan het werk.
Ik had mijn boompje nauwelijks los van de grond of ik hoorde een stem achter mij vragen of ik misschien iets aan het zoeken was. Het was me een raadsel waar ze vandaan gekomen was maar daar stond een mevrouw, met een hondje. Een beetje schaapachtig hield ik mijn zakje omhoog. Dat ik een beukje had uitgegraven, voor in de tuin, zei ik zo neutraal mogelijk en hoopte er het beste van. Ach ja, glimlachte de mevrouw al even neutraal, er staan er genoeg. Ze riep haar hondje en liep door.

zaterdag 31 juli 2021

Algemeenst




Je ziet veel waar je maar weinig van weet, wandelend langs berm en beemd. Zeker als je ogen en oren de kost geeft. Er groeit en bloeit van alles. Er wordt gezongen, gefloten, geroepen, getjilpt en getjirpt en wat al niet. Er vliegt en kruipt en fladdert allerlei voor je uit en om je heen en voor je weg. En maar hoogst zelden weet je waar je mee van doen hebt. Wát je nou zo mooi vindt. Ik doe mijn best daar verandering in te brengen. Zie ik iets, hoor ik iets of vraag ik me iets af dan zoek ik het op. Leve de mobiele telefoon en het immer toegankelijk internet. En zo leer ik nog eens wat, al is dat meestal niet voor lang want ik vind het nog een hele klus om alles goed te onthouden. Het precieze verschil tussen kleine, middelste en grote bonte specht bijvoorbeeld heb ik wel geweten, maar als ik er nu één in de boom zag zitten zou ik toch weer vreselijk gaan twijfelen. Herten en reeën, ook zoiets. Sprinkhanen en krekels. Laat staan al die vreselijk op elkaar lijkende vogeltjes. Het is een hopeloze missie maar ik geef niet op en blijf onverminderd geïnteresseerd, al ontdek ik iets voor de zevende keer.
Soms denk je ook dat je iets heel bijzonders ontdekt. Tijdens mijn wandeling van vandaag bijvoorbeeld trof ik een knalrode libelle. Schitterend. Heidelibelle, had ik een klok horen luiden. Wát een kleur! Er zwermden er een stuk of drie om me heen. Ik bleef een tijdje staan om er van te genieten, hobbelde er wat achteraan in een poging er één of twee fatsoenlijk op de foto te krijgen, voor het betere determineerwerk thuis. En daar bleek dat onwetendheid ook zo gek nog niet is. Het bleek al gauw inderdaad om een heidelibelle te gaan. De bloedrode heidelibelle. Geweldige naam ook. Maar bijzonder was hij niet, volgens de geraadpleegde site van de vlinderstichting. Zeer algemeen, stond daar. En: de algemeenste heidelibel. En om het nóg duidelijker te maken liet de vlinderstichting daar nog op volgen: een van de algemeenste libellen van Nederland. Algemener kortom, kan het eigenlijk niet. Het moet raar lopen wil je er géén tegenkomen, op je wandeling.
Tja. Nou ja. Wordt het daar minder van? Mij maakt het niet uit. Ik blijf het gewoon bijzonder vinden.

dinsdag 27 juli 2021

Eén en al vriendelijk glimlachende belangstelling






Iedere dinsdagmiddag ga ik even bij mijn oude schoonouders langs. Voor een kopje thee, een praatje, een ommetje door het bos of een ritje naar het strand. Eventueel een helpende hand zo hier of daar, een klusje, een wasje. En sowieso een oogje in het zeil. Zo ben ik een klein onderdeel van een de laatste jaren steeds groeiend systeem dat er voor moet zorgen dat mijn schoonouders thuis kunnen blijven wonen, zo lang als dat gaat. En dat gaat, zo goed en zo kwaad als dat gaat. Steeds moeilijker, dat wel.
Deze dinsdagmiddag lijkt er wel iets aan de hand te zijn trouwens. Meteen als ik aan kom rijden is mijn argwaan gewekt, noem het een voorgevoel. Voor het huis van de buren staat een grote, glimmende, dure auto in de berm geparkeerd. Nu zou dat in het dorp waar mijn schoonouders wonen niet direct verbazing hoeven wekken, het is het soort dorp waar zo goed als iedereen een belachelijk grote en dure auto rijdt, maar in dit straatje valt het toch op. Hier wonen voornamelijk bejaarden. Het huis van de buren staat zelfs leeg omdat de buurvrouw van negentig onlangs in een verpleeghuis is opgenomen. Een lot dat mijn schoonouders ook als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt, al is dat onderwerp vooralsnog taboe. Maar goed.
Als ik langs de erker naar achteren loop en vast een blik naar binnen werp, zie ik een mij onbekende meneer in mijn stoel zitten. Een meneer die ik onmiddellijk aan de grote, glimmende auto koppel. Een keurige meneer. Gesoigneerd. Golvend grijs haar, gekapt en gekamd, beschaafd wintersportbruin, kek jasje aan. Welriekend ongetwijfeld ook nog. Eén en al vriendelijk glimlachende belangstelling.
We hebben bezoek, glimt mijn schoonmoeder mij in de gang al tegemoet, ik heb geen idee wie het is maar het is een héél aardige man. Ook mijn schoonvader is duidelijk bijzonder in zijn nopjes met de onverwachte gast, breed gebarend zit hij goedgemutst op zijn praatstoel en laat zich de welwillende aandacht goed smaken.
De deftige meneer maakt zich bij mijn binnenkomst meteen bekend als makelaar maar toch vooral als een oude klant van mijn schoonvader, die hij nu, na zoveel jaren, toch weer eens wilde bezoeken. For old times’ sake, zogezegd.
Ik weet niet wat ik er van moet denken. Dat mijn schoonmoeder niet weet wie ze voor zich heeft is inmiddels nou eenmaal de stand van zaken geworden. Mijn schoonvader lijkt erg op zijn gemak in het gesprek met de meneer en wekt de indruk dat het inderdaad gaat om een klant van vroeger, mijn schoonvader had een groothandel in koffie en dat soort zaken dus dat kan, al moet dat dan wel van ruim twintig jaar geleden zijn.
Voor ik de kans krijg de kat uit de boom te kijken is de meneer echter al uit mijn stoel opgestaan, hoeft echt geen thee meer, heeft nog bezigheden elders die op hem wachten en neemt zo snel als het fatsoen hem toelaat afscheid. Mijn schoonmoeder laat hem uit, nog altijd even glimmend. Zodra hij de kamer uit is vertrouwt mijn schoonvader mij toe dat hij zich deze meneer absoluut niet kan herinneren, maar dat het een héél aardige vent was. Nu is zijn geheugen ook lang niet onfeilbaar meer dus de meneer zal gerust ooit koffie bij hem hebben gekocht maar dat was natuurlijk niet de reden van zijn spontane bezoekje, ben ik geneigd te denken. Als mijn schoonvader vervolgens vertelt dat de makelaar naar eigen zeggen op bezoek was bij de bejaarde achterbuurvrouw, die de boel blijkbaar gaat verkopen, valt de puzzel der achterdocht voor mij in elkaar. Deze héél aardige vent is tot de verheugende ontdekking gekomen dat hier in een zeer geliefd rijke-patsers-dorp drie perceeltjes aan elkaar liggen die in eigendom zijn van hoogbejaarden. Samen één groot perceel waar de gemiddelde projektontwikkelaar wel raad mee weet. Waarop de makelaar besloot meteen maar eens even poolshoogte te gaan nemen, als héél aardige meneer. Brrr.
Als mijn vrouw de volgende dag de makelaar belt om hem namens de familie op het versteende hart te drukken dit soort bezoekjes verder achterwege te laten is deze één en al knipmessend begrip. Natuurlijk natuurlijk. Zeker zeker. Maar mocht de familie tóch van plan zijn te verkopen, dan hield hij zich uiteraard van harte aanbevolen.

dinsdag 20 juli 2021

Van bureaucratische aard





De Bulgaarse hulp van mijn schoonouders heeft een afspraak op het gemeentehuis. Het is een afspraak van bureaucratische aard, met nummers, handtekeningen, machtigingen en formulieren. Dat wil zeggen, hij dénkt dat hij een afspraak heeft. Hij weet het niet zeker. Het laatste bericht erover was een telefoontje van de gemeente dat mijn schoonvader had aangenomen. Die hoort en verstaat of begrijpt niet alles meer even precies maar is nog wel koppig genoeg om dat niet toe te geven of te willen laten merken. Op zijn verslag - vanmiddag om half drie op het gemeentehuis - durft de hulp dus niet zonder meer te varen, temeer daar hij ook, en tegelijkertijd, een email van de gemeente ontving waarin van een afspraak geen sprake was. De hulp vraagt mij de gemeente te bellen om uitsluitsel, zijn eigen poging strandde op een voor hem niet te begrijpen keuzemenu.
Ook voor mij is het tijdens het gesprek dat volgt moeilijk te begrijpen dat een eenvoudige vraag - heeft mijnheer Zusenzo vanmiddag een afspraak voor formulier ditendat? - op zoveel ambtelijke ingewikkeldheid kan stuiten. Het is duidelijk geen kwestie van even een agenda raadplegen. Daar zijn collega’s voor nodig, die in het systeem kunnen, en die momenteel niet aanwezig zijn helaas. Of vandaag niet werken helaas. De juffrouw die ik aan de lijn heb hoort mij welwillend aan, maar kan dus niet in het systeem. Helaas. Wat zij wel voor ons kan doen is een terugbelverzoek aanmaken. Dan worden wij binnen twee werkdagen teruggebeld.
Het is donderdag.
Dus nu krijgen we begin volgende week te horen of we vanmiddag een afspraak hadden. Of niet.

zondag 11 juli 2021

Het hellend vlak


De kus bracht mij in verleiding. Wekte mijn hebzucht. Ik heb het over het boek van Jan Wolkers. Ik zag het liggen in een kast in het grand café waar wij een zaaltje huurden om te repeteren met de toneelgroep, nu dat weer kan, nu dat weer perspectief lijkt te hebben, ik druk mij voorzichtig uit. De kast stond wat verdekt opgesteld op de overloop - de boeken waren voor algemeen gebruik, voor de bezoekers van het café beneden, neem ik aan.
Daar lag Jan Wolkers, met z’n rode omslag te lonken. De kus, stond er met stevige roze letters. Telkens als ik van boven naar beneden liep, of andersom, kwam ik er langs.
Het was een oud exemplaar, een paperback, vele malen gelezen. De vernislaag op de rug hing er in vellen bij. Toch trok het boek mij. Het riep mij. Ik pakte het op. Ik ben een liefhebber van Jan Wolkers, met zijn branie, zijn schaamteloze levenslust, en de kus heb ik meer dan eens gelezen, in een ver verleden. Ik herinner me dat ik het een mooi boek vond. De flaptekst zei het trouwens ook, zag ik: misschien wel het mooiste boek dat Wolkers schreef. Dus.
Opeens wilde ik het boek, dat jaren slechts vaag op de achtergrond van mijn geheugen had gebivakkeerd, opnieuw lezen.
Ik had het nooit achter mezelf gezocht maar ik kwam dus in de verleiding het mee te nemen. Ik kwam zelfs sterk in de verleiding het mee te nemen. Maakte mezelf wijs dat ik het boek er een plezier mee zou doen, dit vergeten boek dat hier duidelijk niet werd gekoesterd. Dat hier liefdeloos tussen de flutromans en de goedkope lectuur was neergekwakt. Meermaals moest ik mijzelf ervan weerhouden. Zelfs thuis dacht ik er nog aan het de volgende keer dan in mijn tas te stoppen. Niemand die het zou merken.
Na mijzelf aldus twee weken gekweld te hebben met de slechtheid die zich blijkbaar ook in de man van goede wil verschuilt, besloot ik het boek dan in godsnaam maar te kopen.
Online vond ik het tweedehands voor een tientje. Inclusief verzendkosten.
Vandaag kwam het binnen, vrolijk verpakt in kinderlijk cadeaupapier.
Voor een tientje redde ik mijzelf van het slechte pad.

maandag 5 juli 2021

Weids




Hoe vertel je deze dagen dat je naar een museum bent geweest. Het mag weer, moet je daar dan bij zeggen. En: wat héérlijk dat dat weer mag. Of: het kan weer, wat iets beter is, maar nog steeds jeukerig. Gevolgd door een statement, of een mening. Dat het toch belachelijk was dat de Action gewoon open mocht, en de Ikea, maar dat de musea en de theaters niet eens meer genoemd werden in de persconferenties. Dat je als voetbalhooligan je goddelijke gang kon gaan, maar dat de musea enzovoorts. Ik heb daar hier allemaal geen zin meer in, hoe waar het ook mag wezen. Laat maar. Ik was naar het museum en dat was fijn, na al die tijd. Ik had het gemist.
Om kalm aan te beginnen had ik het dichtbij huis gezocht, in het Stedelijk Museum Alkmaar, waar de tentoonstelling Weids een beeld wil geven van het Noordhollands landschap, het landschap dat ik, nu ik er woon, vaak bewandel en dat ik zelf ook graag mag fotograferen. Een zaal vol polders, duinen, stolpen, koeien, molens, water en zeegezichten door een bont gezelschap vaak ook Noordhollandse kunstenaars. Jaap Min, Leo Gestel, Gerrit van Blaaderen, Henk van den Idsert, Edgar Fernhout, maar ook klassiekere meesters. Zoals ik zei, het was heerlijk om weer door een museumzaal te lopen, ik had het gemist, en nu ik er weer liep voelde ik dat des te beter.
Wat ik ook bijna gemist had was de film die in het kleine eerste zaaltje werd vertoond. Bij binnenkomst liep ik er weliswaar langs, maar omdat het zich net had gevuld met een gezelschap waarvan het mij coronatechnisch niet aansprak er tussen te gaan staan, gevaccineerd of niet, besloot ik het even over te slaan. Ook half in de veronderstelling dat het misschien een nietszeggend sfeerfilmpje zou zijn, met weeë muziek, om vast in de stemming te komen. Waarna ik het bijna vergat, omdat je er door alle pijlen en looprichtingen op de grond eigenlijk niet meer langs komt. Het zou jammer geweest zijn want de vertoonde film bleek zomaar het onbetwiste hoogtepunt van mijn bezoek. Westfriese Omloop, heette de film. Hij was van de mij verder onbekende Pé Okx, wat wel een heel coole naam is trouwens.
In 2010 begon ik met mijn oudste zoon aan een wandeling over de Westfriese Omringdijk, een monumentale, eeuwenoude dijk die zich na bijna 800 jaar nog altijd zo goed als intact zeer prominent om Westfriesland sluit. We zouden hem helemaal aflopen, mijn zoon en ik, maar er kwam van alles tussen, zoals dat gaat, en we bleven na één dagmars steken bij Schoorldam. Twee jaar later besloot ik een nieuwe poging te wagen met mijn jongste zoon, maar nu op de fiets. Om onderweg toch foto’s te kunnen maken zonder steeds zo hinderlijk af te moeten stappen, had ik een cameraatje op mijn stuur gemonteerd en drukte ik al fietsend zo af en toe recht naar voren af, wat bijzondere foto’s opleverde. Ook deze tocht bleef in de beginfase steken, we kwamen niet verder dan Alkmaar.
Ik vertel dit omdat Pé Okx met zijn film laat zien wat het oplevert als je zulke plannen goed uitdenkt, doorzet, en afmaakt. Ik vertel dit omdat ik jaloers ben op Pé Okx. Hij liep, in 2009 en 2010, iedere maand één dag over de dijk, van zonsopgang tot zonsondergang, weer of geen weer, en maakte elke 12 seconden een foto. Op internet vond ik later uit dat hij met een zelfgeknutseld karretje op pad ging, een soort rijdend statief. Na twaalf wandelingen had hij de hele dijk gehad, 126 km, en 40.000 foto’s gemaakt, die hij achter elkaar monteerde tot een stop motion film van drie kwartier. Een fascinerend, hypnotiserend beeld. Stilstaand, en toch bewegend. In vliegende vaart scheer je over die imposante dijk, die zich door het weids Noordhollands landschap slingert en kronkelt. Door weilanden, dorpen en steden, langs het IJsselmeer, polders, haven en industriegebied. Je ziet het licht worden en weer donker, de seizoenen veranderen. Er ligt sneeuw, of het mist, of de zon schijnt. Wolken jagen voort, veranderen van vorm, veranderen van kleur. De bomen zijn groen, de bomen zijn kaal. De tijd vliegt, de tijd staat stil. Er is geen tijd. Je gaat over een fietspad, over een grasdijk of een drukke autoweg. Fietsers, wandelaars, hardlopers schieten voorbij. Schapen lopen voor je uit. De paaltjes van de hekken links en rechts voeren een stroboscopisch ballet uit op de schitterende, speciaal gecomponeerde muziek. En je blijft kijken. Je blijft kijken, drie kwartier lang. En je denkt: verdomme, dit wil ik ook!

De tentoonstelling Weids, het Noordhollands landschap verbeeld is nog tot 22 augustus 2021 te zien in het Stedelijk Museum Alkmaar. Er moet tot nader order een tijdslot gereserveerd worden.

woensdag 30 juni 2021

Telefoon




Mijn telefoon was weg. Groter schrik is bijna niet denkbaar in onze tijden. Ik was op de tuin en wilde naar huis bellen, voor het één of ander, maar ik greep mis. Geen telefoon. Schrik dus. Ik wist wel meteen waar hij was: op het toilet. Daar was ik net geweest en daar had ik hem uit mijn broekzak gelegd om een fatale duik te voorkomen. Dat was me een paar weken geleden namelijk overkomen, tot mijn grote schande, en dat zal me niet nog eens gebeuren. Maar nu lag mijn gloednieuwe telefoon dus onbeheerd op een openbaar toilet, dat was nauwelijks beter. Met tot overmaat van schrik mijn bankpas in het hoesje gestoken. Dat leek me handig, dat ik niet overal mijn feitelijk overtollig geworden portemonnee hoefde mee te slepen. Dat hippe handigheidje kon me nu wel eens duur komen te staan.
Als een haas fietste ik terug naar de toiletten - die zijn nogal ver vanuit mijn tuin gezien, vandaar de fiets - en hoopte er licht paniekerig het beste van.
Halverwege de rit botste ik bijna op één van mijn medetuiniers, een wat oudere Indonesische mevrouw, en zij had mijn telefoon in haar hand, zag ik in een flits.
U heeft mijn telefoon gevonden! riep ik haar opgetogen toe. Maar dat wist de mevrouw zo net nog niet. Ze vond hem namelijk op het damestoilet, en ik was geen dame.
Ik zei dat dat klopte maar dat ik ook geen heer was omdat ik immers op de dames was geweest, omdat de heren bezet was. Maar de mevrouw was niet gediend van spitsvondige grapjes.
Dat dat héél slordig van mij was, hield ze mijn telefoon in de lucht. Het damestoilet zag ze blijkbaar door de vingers, voor deze keer.
Dat alles in mijn telefoon stond. Alles! Telefoonnummers, alles! Een nieuwe bankpas had ik aan moeten vragen, mijn bankrekening blokkeren.. Gedoe! Héél slordig, vond zij het nog maar eens een keer. En het was een gloednieuwe, peperdure telefoon, ook nog!
Met een afkeurend geluidje en een bestraffende blik overhandigde ze mij mijn telefoon.
Mij restte niets dan een bedremmeld dank u wel.

zaterdag 26 juni 2021

Archeologie





In verband met op handen zijnde vaccinaties was ik voor de zekerheid op zoek naar gele kaarten en groene boekjes. De gele kaarten zaten in de groene boekjes, dat wist ik zeker. Waar de groene boekjes waren, daarvan had ik geen idee. Jaren niet gezien. Het werd een lange safari door kasten, dozen en mappen en dat werd, zoals dat gaat, allengs ook een nostalgische tocht langs het pad der herinnering. Een hinkstapsprong door de geschiedenis. Ik kwam van alles tegen. Dagboeken, zwemdiploma’s, schoolrapporten, cijferlijsten, officiële documenten. En foto’s, veel foto’s. Schoenendozen vol.
Verstopt tussen de krantenknipsels vond ik een foto die ik eigenlijk vergeten was, die me bijna niet bekend voorkwam. Mijn dochter stond er op. Mijn dochter toen ze nog klein was. In haar roze regenpak. Met een nietje zat de foto vast aan een A4tje met tekst. Getypte tekst. Toen ik het las wist ik het weer. Ik had de foto met begeleidende tekst ingezonden aan een lezersrubriek in de Volkskrant. De mooiste foto van de wereld, heette die rubriek. Vakantiefoto’s, werden gevraagd. Met een tekstje. Ach ja. Mijn inzending werd niet geplaatst, ik weet nog dat ik daar teleurgesteld over was. Toch ben ik daarna niet meer gestopt met het schrijven van korte tekstjes over het dagelijks leven. Dit teruggevonden getypte A4tje - foto graag retour stond eronder - is daarmee een soort archeologische vondst. Mijn eerste blogbericht, zou je kunnen zeggen.

De mooiste foto van de wereld
Een hele vakantie in één foto. Of eigenlijk zelfs drie vakanties, maar dat bleek later pas, het jaar daarop, en het jaar dáárop.
Zomer 1995. Eindelijk had ze dan de leeftijd bereikt waarop ze met papa op fietsvakantie kon. Acht. Jaren op gewacht. Papa ook trouwens. Tentje achterop, slaapzak isolatiemat, campingprimus pannenset, opvouwbaar plastic borden bestek en andere spannende kampeerallerhande samengepropt en verdeeld over vier fietstassen. Met z’n tweeën eropuit, wat kan ons gebeuren? Wie doet ons wat?
En als het plenst van de regen, doen we gewoon ons regenpak aan, hè pap?
Of als het nog erger wordt, kunnen we misschien beter maar even onder dat viaduct dat papa daar verderop ziet.
Best gezellig, hè pap, de regen daar buiten en wij hier droog.
Zo makkelijk laat zij haar vakantie niet verpesten hoor. Wat voor papa dan weer reden genoeg is om zo lang mogelijk weerstand te bieden aan het zich opdringend chagrijn van een verregende vakantie.
Pak ook je boek joh pap, kan je ook lekker lezen.

woensdag 23 juni 2021

Glas





Bent u op de fiets? Het was een bezorgde vraag, gesteld door de mevrouw die mij hielp, vanachter het spatscherm boven de balie. Ik was bij de glashandel, waar ik drie ruitjes kwam afhalen, voor de lijsten die ik in mijn werkplaats sta te maken. En ik was inderdaad op de fiets. Het waren maar drie ruitjes, ze pasten in een boodschappentas, ik hoefde niet ver – geen probleem, volgens mij. Wat oude kranten eromheen, klaar is Kees.
Wat oude kranten had de mevrouw wel voor me en ze hielp me zelfs de ruitjes te verpakken en in de boodschappentas te krijgen. Dat ging er onhandig aan toe. We stonden dichter bij elkaar dan toegestaan, wat na al die maanden angstvallig afstand houden van de medemens vreemd intiem aanvoelde. We deden ons best elkaar niet ook nog aan te raken.
Wat staan we lekker te studderen hè? Vond de mevrouw het blijkbaar ook ongemakkelijk.
Ik hoop dat u ze heel houdt onderweg, overhandigde de mevrouw mij toen het klaar was de boodschappentas, en anders moet u maar denken: scherven brengen geluk.
Ach ja, het cliché van de branche, vooruit maar. Dat deze scherven dan toch vooral háár geluk zouden brengen, bracht ik daar dan maar tegenin. Met een glimlach namen we afscheid.
Zonder problemen kreeg ik de ruitjes thuis, en de volgende dag op mijn werkplaats. Waar het noodlot alsnog toesloeg, dat begrijpt u ook wel, anders was ik er niet over begonnen. Op de werkbank lagen ze, nog in de boodschappentas, in oude kranten gewikkeld, te wachten tot ze aan de beurt waren. Een zware plank, die net iets te losjes en net iets te onhandig in de weg stond te staan viel om. Bovenop de ruitjes. Die in vele, vele scherven kapot werden geslagen.
De volgende dag vond ik in de kringloopwinkel wat wissellijsten met glas. Niet eens echt heel veel goedkoper en ook niet precies de goede maten. Tja. Je zou er een erg brede definitie van geluk op na moeten houden.

zaterdag 19 juni 2021

Inzicht




Ik durf het hier nauwelijks op te schrijven, daar begint het al mee. Maar het komt de laatste tijd dus wel eens voor dat mensen, medetuiniers, aan mijn tuin staan en zich daar dan positief over uitlaten. Dat ze mijn zelfgebouwde huisje zo leuk vinden worden en dat mijn tuin er zo aardig bij ligt, met die boompjes en die kunstwerkjes en al die verschillende verhoogde bakken. Speels. Leuk. Eigen.
Ik pruttel dan volautomatisch verontschuldigend dat ik er dus geen enkel verstand van heb. Dat ik er niks van weet, dat ik maar wat aanrommel. Wel kijk wat het wordt. Niks bijzonders.
En dat viel mij opeens op, dat ik dat deed. Volautomatisch. Verontschuldigend. Vooral verontschuldigend. En nu ik er bij nadenk doe ik dat wel vaker. Veel vaker, eigenlijk. Wat ik ook doe, wat ik ook maak, wat ik ook schrijf, fotografeer of verbouw.. ik heb er nooit echt verstand van. Ik rommel altijd maar wat aan, kijk altijd wel wat het wordt en niks bijzonders. Pruttelpruttelpruttel.
Het leek mij wel iets van een inzicht. Maar ja.. wie ben ik?

woensdag 16 juni 2021

Zaag




Ik sta latten te zagen in de tuin. Met een handzaag die ik nog van mijn opa heb gekregen, toen ik aan mijn eerste verbouwing begon. Veertig jaar geleden, moet dat zijn. Tenminste, dat vertel ik er wel eens over, aan mijn zonen, of mijn vrouw. Of mijzelf.
Mijn opa is al heel lang dood, ik weet niet zo gauw hoe lang al, maar daarom ben ik gehecht aan de zaag, want elke keer als ik hem in handen heb, denk ik aan mijn opa. Het is een lekker zaagje ook. Kort en fel. Grofgebekt. Het zou natuurlijk leuk zijn hier te kunnen zeggen: net als mijn opa, maar dat zou niet waar zijn. Mijn opa was een rijzige gestalte en verder een keurige, bedaagde zelfs wat saaie man. Hoe dan ook, de zaag is al heel oud.
Al herinner ik me nu ook dat ik er niet eens zo lang geleden nog een prijsstickertje op heb zien zitten. Een groen. Neongroen. Of de prijs die het vermeldde in guldens was weet ik niet meer, maar ik begin opeens wel te twijfelen of er veertig jaar geleden al neongroene prijsstickertjes waren. Maar vooral of zo’n stickertje er dan zó lang zó neongroen op zou hebben kunnen zitten.
Misschien is mijn verhaal dus wel helemaal niet waar. Maar dat kan me eigenlijk niet schelen. Ik ben niet alleen aan de zaag, maar ook aan het verhaal gehecht.

maandag 14 juni 2021

Eksters




Over eksters worden vaak lelijke dingen gezegd, geschreven en gedacht. Dat ze brutaal zijn bijvoorbeeld. Schreeuwerig, of ordinair. Dat het gemene nestenrovers zijn, die harteloos de kuikentjes van andere vogels vermoorden en opeten.
Tja. Maar ja. En wij dan? Ben ik geneigd te denken. Wij laten honderdduizenden biggen, kalveren en kippen opgroeien, in barre, soms brandgevaarlijke duisternis, tegen zo laag mogelijke kosten, met geen ander doel dan ze buiten ons gezichtsveld af te laten slachten en daarna in onherkenbare stukjes op te eten. Een ekster gaat tenminste nog zelf op jacht. Loopt nog het risico op tegenstand en mislukking. Of om zelf het haasje te zijn, als ie een nog grotere vogel tegenkomt.
Toch ben ik zelf ook niet vrij van vooroordelen, zal ik maar eerlijk bekennen. Als ik op de tuin een enorm gekrakeel hoor, in het verderop gelegen bosje, van gillende vogels, krakende takken en bladeren en luid krijsende eksters, denk ik in eerste instantie ook dat die piraten wel een nest aan het leegroven zullen zijn. Elkaar bovendien nog de boom uitvechten voor het laatste mezenkuiken. Maar als ik dichterbij loop om poolshoogte te nemen en eventueel te redden wat er te redden valt, zie ik dat het anders zit. Halverwege een boom zit een huiskat, over nestenrovers gesproken, met een keurig halsbandje om, die het hier blijkbaar op het nest van een ekster heeft voorzien. En die nu een grote overmacht van woedende eksters tegenover zich ziet, het zijn er inmiddels minstens acht of negen. Schreeuwend en scheldend vallen ze de jager onverschrokken aan. De kat ziet zich gedwongen de aftocht te blazen en doet dat zoals alleen katten dat kunnen, onverminderd arrogant.
De eksters blijven nog een tijdje verontwaardigd nabespreken en verdwijnen dan geleidelijk. Allemaal in verschillende richtingen. Denkelijk naar hun eigen verderop gelegen nesten. Wat dus aanleiding geeft te veronderstellen dat die beesten elkaar te hulp zijn geschoten, van heinde en verre. Dat er een noodsignaal is uitgezonden, en gehoord. Dat er sprake is van communicatie, solidariteit en sociale samenhang. We mogen god wel op onze blote knietjes danken dat daar bij varkens, koeien en kippen geen sprake van lijkt te zijn.

woensdag 9 juni 2021

Scheef




Op mijn tuin bouw ik een huisje. Ik ben er al lang aan bezig, niettemin wordt het schots en scheef. Erg vind ik dat niet. Ik probeer het perfectionisme los te laten, zeg ik tegen wie er over begint. Meestal ben ik dat trouwens zelf, die er over begint. Gewoontegetrouw haast ik mij de zeer gewaardeerde belangstellende op alle ongerechtigheden te wijzen. Dat het schots en scheef is dus, onder meer.
Met plankjes en latjes en decoratieve foefjes werk ik alles zo af dat het lijkt alsof het allemaal toch echt zo is bedoeld. Dat het een kunstzinnig, vrijgevochten huisje wordt.
Vandaag werkte ik er ook weer aan. Ik zette een laatste raam in de voorkant, twee ramen in de zijkant. Het wordt een huisje dat voornamelijk uit ramen bestaat. Aan de straat gevonden ramen, zelfgemaakte ramen met kringloopglas en ramen die ik al jaren met me meesleep. Ze zijn allemaal van een ander formaat en ik puzzel het associatief, zoals het uitkomt in elkaar. Als iets ergens precies, of bijna precies onder of boven of tussen past, dan hoort het daar. Dan moet het zo zijn. Dat is een beetje mijn werkwijze.
Boven de twee ramen die ik in de zijkant zette paste vandaag nog precies een glas en lood raam dat ik jaren geleden van mijn Haagse vriend kreeg. Dat deed mij deugd want nu had dat raam ook een plekje gevonden en zo werd ik op de tuin ook steeds aan onze vriendschap herinnerd. Dat zijn dingen waar ik van houd.
Als ik aan het eind van de middag mijn werk eens sta te bekijken vind ik het wel een beetje erg scheef. Het zal niet makkelijk zijn deze kieren op een logische manier weg te werken. Ik zie ook meteen hoe ik het anders had kunnen doen. Beter. En ik zie dat ik die twee eerste ramen eigenlijk liever omgedraaid zou willen hebben, de witte onder, de bruine in het midden. Het glas in lood raam is ook wit dus nu zitten er twee witte ramen vlak boven elkaar, wat ik minder mooi vind.
Ik besluit dat het onzin is, dat het niks uitmaakt en dat ik het perfectionisme immers los had gelaten, bij dit projekt, opdat het ooit een keer afkwam.
Toch kom ik een tikkeltje chagrijnig thuis. Een chagrijn dat de hele avond blijft hangen. Ik weet niet precies waar ik nou de pest over in heb. Over die scheve ramen, of over dat ik nú al weet dat ik het van de week waarschijnlijk toch gewoon allemaal overnieuw ga doen.

Voor wie het leuk vind: onlangs werd ik geïnterviewd voor de volkstuinpodcast en die is hier te beluisteren

De foto bij dit bericht werd genomen door Monique de Leeuw

maandag 7 juni 2021

Mondkapje

Met aan elke hand een volle boodschappentas kom ik de supermarkt uit, mijn mondkapje nog voor. Dat doe ik bij de fiets pas af, als ik de tassen heb neergezet en ik mijn handen vrij heb. Ik zou het ook al af kunnen doen voordat ik de tassen de boodschappenkar uit til, dan heb ik mijn handen ook vrij, maar dan ben ik officieel nog binnen en ik wil zo min mogelijk recalcitrant zijn, in dezen.
Een oudere mevrouw die net van haar fiets is afgestapt, het is een moeilijke fiets met drie wielen en een mand achterop, ziet mij aankomen en blijft staan. Ik zie haar dralen, op haar vestzakken kloppen, ik hoor haar iets ouderwets als ‘oh jeetje’ mompelen en begrijp dat ze geen mondkapje mee heeft. Omdat ik nu ook blijf staan spreekt ze me aan. En zegt dat ze geen mondkapje mee heeft. Nu kan ze niet naar binnen om haar boodschappen te doen, zie ik haar denken. Ze kijkt om naar haar moeilijke fiets. Aarzelt. Moet ze nou weer helemaal terug naar huis, zie ik de moed haar in de schoenen zinken.
In mijn binnenzak heb ik een extra mondkapje, weet ik. Check ik. En ik dacht niet dat ik het gebruikt had, het is namelijk een geheel witte en die vind ik niet mooi. Ik heb liever een wit-blauwe of een zwarte. Ik weet ook niet waarom ik de witte dan bij me heb, maar het is zo.
Ik bied de mevrouw mijn extra mondkapje aan, met de aantekening dat ik het niet gebruikt heb. Het is een spontaan gebaar. Een opwelling. Terwijl ik het doe bedenk ik al dat het misschien niet handig is. Dat ik zelf nooit van mijn eigen gebaar gebruik zou maken. Maar de mevrouw neemt het opgelucht aan en doet het zonder aarzelen voor waardoor ik moeilijk terug kan. Ze verontschuldigt zich nog dat ze het mij wel niet terug zal kunnen geven, omdat ik nu immers naar huis ga. Waarop ik dan maar zeg dat ik dat niet erg vind, dat ik er genoeg heb, en we nemen afscheid.
Later pas bedenk ik dat bij de ingang van de supermarkt altijd een hele doos mondkapjes klaar staat, voor wie er geen heeft. Dat dat natuurlijk een veel betere oplossing was geweest. Het blijft me een tijdje dwarszitten, maar ik denk niet dat dat bij de mevrouw ook zo is.

donderdag 3 juni 2021

Hom






Ik ben in Den Haag. En heb tussen twee afspraken door wat vrije tijd ingepland omdat ik het altijd leuk vind om op mijn eentje een beetje door mijn oude stad te struinen. Alsof ik er nog woon. Hoewel ik daarbij steeds vaker tot dezelfde conclusie kom als Harrie Jekkers: Den Haag is door de jaren zó veranderd.
Vandaag loop ik door één van mijn oude buurtjes waar ik als huisman domweg gelukkig liep te zijn in de Fahrenheitstraat, met een deeltijdpuber, een peuter en een kleuter. De straat is geheel opnieuw ingericht sinds de laatste keer. Het asfalt vervangen door klinkers, de stoepen breder, de terrassen groter. Het zal gezelliger zijn.
Ik eet een ijsje bij de ijsbakker, zoals we die altijd zijn blijven noemen, waar ook niets meer hetzelfde is, behalve de naam. Achter de vitrine staan niet meer de twee melige Italiaanse mannen van weleer, maar een splinternieuw meisje. Het is een leuk meisje, daar niet van, maar het is anders. En mijn nostalgisch verhaal kan ik niet bij haar kwijt.
Iets verderop staat nog de viskraam, een strak vormgegeven tiny fishshop, zou je kunnen zeggen. Dat  was altijd een bestelauto met een groot raam in de zijwand waarvan het opengeklapte luik dan als afdak diende. Als ie er stond ging ik er vaak een bokkinkie halen met mijn jongste zoon, die dat toen lekker vond. Ik liet hem dat dan zelf bestellen en dan vroeg de man achter de toonbank of het hom of kuit moest zijn. Mijn zoon van twee antwoordde dan altijd trefzeker: hom, want dat vond hij het lekkerst. Dat verbaasde de visman telkens weer. Vandaag staat dezelfde man nog altijd achter de toonbank. Maar als ik hem dit allemaal uitgebreid vertel, terwijl hij mijn haring schoonmaakt, weet hij dat niet meer.

Dit stukje kwam ik handgeschreven tegen in een opschrijfboekje dat ik soms met mij meedraag om aantekeningen te maken. Ik heb dan een periode waarin ik vind dat ik dat moet doen. Dat ik stukjes moet schrijven. Dat ik dat leuk vind. Omdat ik nu ook zo’n bui heb sloeg ik het vandaag weer eens open en kwam het tegen. Het speelde zich ongeveer een jaar geleden af, in juli. Niemand droeg nog mondkapjes, alles was open. Al was dat laatste al wel anders geweest.

Het schilderij dat bij dit stukje staat afgebeeld is van Jaap Min.

zondag 16 mei 2021

Hé en ho! En ksst!




Met mijn Haagse vriendin wandelde ik door de Amsterdamse waterleidingduinen. Dat was een soort van primeur. Niet vanwege het wandelen want dat doe ik vaker. Ook niet vanwege de waterleidingduinen want daar was ik eerder, en ook niet vanwege de vriendin want die gaat al een leven mee. Nee, het zat ‘m in de combinatie. Zij houdt namelijk niet van wandelen. En zij is meer een stadsmens.
Normaalgesproken nemen wij elkaars leven met enige regelmaat door aan restauranttafels, op terrassen en in nachtelijke kroegen, eventueel voorafgegaan door bioscoop- of theaterbezoek. Nu daar tot nader order de klad in is gekomen en we de digitale alternatieven toch duidelijk minder leuk vinden besloot mijn vriendin, zoals velen met haar deze maanden, het wandelen dan toch maar te omarmen. Zodoende trokken wij er op een frisse, niet al te mooie dag op uit, met een goedgevulde knapzak, om het leven te bespreken. Dwars door de natuur.
Toen het tegen het middaguur tijd werd voor een pauze zochten wij ons een omgevallen boom langs het pad en stalden de inhoud van de goedgevulde knapzak voor ons uit op de grond. Wat hadden we allemaal niet bij ons. Krentenbollen, koffie, appelsap, handgemaakte sandwiches, zoute stengels, olijven, droge worst, gevulde koeken, ongezonde gezonde repen.. genoeg voor wel drie pauzes. Wie heeft het nog over terrassen?
Ons aldus opmakend voor het aangenaam verpozen meende ik vanuit mijn ooghoek iets te zien bewegen in de achtergrond. Niet iets donkers en iets talrijks, zoals in het lied van Drs P, maar toen ik eenmaal omkeek kwam het een beetje in de buurt want de eerste gedachte die pijlsnel héél even door me heen schoot was: dit ís toch wel een vos? Maar ja hoor, gelukkig, het was een vos.
Een vos! Man! Vossen heb ik tot nog toe alleen maar heel uit de verte in tegenovergestelde richting weg zien rennen, een doodenkele keer bovendien, maar deze stond ons vlakbij een beetje te peilen, met z’n sluwe oogjes. Misschien was ie net zo verrast als wij.
Je moet je héél voorzichtig omdraaien, fluisterde ik mijn vrolijk doorkletsende vriendin toe, héél zachtjes. Misschien hield ik zelfs mijn vinger wel voor mijn lippen, dat zou kunnen, dat weet ik eerlijk gezegd niet meer. Ik was bang dat de vos zich bij een verkeerde beweging uit de voeten zou maken vóór mijn vriendin hem goed gezien had, dat zou jammer zijn geweest.
De vos was echter helemaal niet van plan zich uit de voeten te maken bleek al snel, die kwam juist dichterbij. Helemaal spannend werd het toen hij aan de regenbroek, waar mijn vriendin op was gaan zitten, op de natte boomstam, begon te trekken. En maar nauwelijks onder de indruk was van onze natuurlijke reactie van hé en ho en af! En ksst! Met een kalm boogje liep de vos om onze boomstam heen en bleef toen indringend naar de uitgestalde inhoud van onze knapzak staan kijken. Steeds een klein stapje dichterbij, oogcontact zorgvuldig vermijdend, de blik strak op de etenswaar gericht. Het was duidelijk wat de bedoeling was, de vraag was hoe we daar mee om zouden gaan. We waren niet van plan de vos te gaan voeren uiteraard, we wilden niet meewerken aan de verpatatting van de natuur, nee.. maar we begonnen ons wel een beetje zorgen te maken over hoe de vos daar dan weer mee om zou gaan.
Vallen die beesten je aan, vroeg mijn vriendin bijvoorbeeld zenuwachtig. Waarop ik, als plattelandsmens, zo stellig mogelijk meende van niet maar die wijsheid was niet op kennis gebaseerd, ik had geen idee. En een vos is best groot, eigenlijk, als je zelf ongemakkelijk op een boomstam zit.
Zo zou het zeker geen ontspannen oponthoud worden dus hoe bijzonder de ontmoeting met de wilde natuur ook was, de vos moest weg. En het is vreselijk rolbevestigend natuurlijk, waarvoor bij dezen mijn welgemeende excuses, maar ik ging dat dan proberen voor elkaar te krijgen, als man. Ik wapperde wat met een rode plastic zak, ik zwaaide met mijn armen en sprak de vos gebiedend toe. Toen ik ten slotte opstond en de vos met imponerend gespreide armen wilde verdrijven liep hij inderdaad een tiental meters voor mij uit maar vóór ik terug was op onze boomstam stond de vos alweer naar de zoute stengels te loeren.
Tja. Er zat duidelijk maar één ding op, de natuur moest zijn loop hebben. Wij pakten onze krentenbollen en zoute stengels weer in, haastiger dan strikt noodzakelijk, en kozen het mensenpad, hopend dat de vos ons niet de rest van de dag zou blijven volgen. Wat niet gebeurde. De vos snuffelde nog wat rond bij onze boomstam, in de hoop dat er wat kruimels van de zoute stengels waren blijven liggen, en vertrok toen nuffig in tegenovergestelde richting.
Later werd ons van diverse zijden meewarig medegedeeld dat ‘die vossen in de waterleidingduinen inmiddels een soort schoothondjes zijn geworden’. Goed, dat mag dan misschien zo zijn, aan onze authentieke ervaring verandert dat helemaal niks.

maandag 10 mei 2021

Kauwtjes en eksters




Mijn dochter heeft haar kinderen geleerd om grote vogels uit de tuin te jagen. Kauwtjes en eksters zijn er niet welkom. De voederstations, zoals die dingen tegenwoordig heten, zijn er alleen voor de kleine vogeltjes. Musjes en meesjes. Roodborstjes. Vertoont zich toch een grote vogel dan wordt er driftig met armen gezwaaid en op ramen gebonkt en in uiterste nood zelfs een deur geopend. Ik heb dat steeds bezien met de welwillendheid waarmee je je kinderen en kleinkinderen natuurlijk altijd beziet, maar ik vond het ook een klein beetje onzin. Kauwtjes en eksters zijn ook vogels, tenslotte. Die doen ook maar wat ze door de natuur is opgedragen.
Kauwtjes en eksters hebben ook lieve kuikentjes die willen eten, probeerde ik weleens een lans voor ze te breken, maar mijn dochter bleef daar onverbiddelijk onder, evenals mijn kleinkinderen.
Nu wordt de laatste dagen onze eigen achtertuin plotseling nogal druk bezocht door een groep kauwtjes en eksters. In eerste instantie vond ik het nog wel geestig om te zien wat een klungelige capriolen ze uithaalden om toch, fladderend en flapperend, in dat pindakaaspotje te raken, met dat te grote lijf. Grappig ook dat ze daar dus steeds behendiger in werden. Vermakelijk hoe ze elkaar omstandig de tent uit vochten.
Maar vandaag vind ik ze opeens wel erg onbeschaafd en ordinair alles voor zichzelf opeisen. Zonder enige gêne worden hoeveelheden naar binnen gesnaveld waar een koolmees zijn hele gezin een maandlang van kan voeden. Maar als de koolmees zich ook vertoont voor een hapje wordt hij luidruchtig verjaagd, door zo’n bullebak.
Dus nu denk ik dat mijn dochter gelijk heeft. Ik weet het misschien wel zeker. Ook dat gegeven bezie ik met welwillendheid, zo gaan die dingen nou eenmaal.
Het wordt trouwens tijd de voederstations weer op te heffen, er is genoeg te eten in de natuur.

woensdag 5 mei 2021

Zakdoek





Mijn schoonmoeder heeft de leeftijd, zullen we maar zeggen, dat een verhaal wel eens meer dan eens langskomt. Ze vergeet dat ze het al verteld heeft en vertelt het telkens opnieuw met steeds hetzelfde enthousiasme, waardoor het verhaal ook gerust wel eens meer dan eens tot zijn recht komt.
Zo vertelde ze de laatste tijd vaak over haar oranje zakdoekje, dat ze dan ook meteen, gewassen en gestreken, tevoorschijn trok. Ze had het zakdoekje van haar moeder gekregen, zo luidt haar verhaal, aan het eind van de oorlog, op Bevrijdingsdag, om ermee naar de Canadezen te zwaaien. Sindsdien had ze het bewaard en blijkbaar was ze weer begonnen het bij zich te dragen. Eigenlijk, zo besloot ze haar verhaal de laatste keer, zou het ingelijst moeten worden. Of ik dat niet voor haar wilde doen, ik was tenslotte de kunstenaar.
Ik maakte dus een lijst om het zakdoekje, van een mooi glimmend stukje hout dat van zichzelf al naar oranje neigde. Onder het zakdoekje schreef ik haar naam, de datum van de dag waarop ze ermee gezwaaid had en dat ze het van haar moeder had gekregen. Ik was er wel tevreden over.
Vandaag leek me de gepaste dag het aan haar te geven, 76 jaar later tenslotte. Verrast nam ze het cadeau in ontvangst. Mooi, vond ze het. Maar een plekje in de kamer leek haar niet nodig. Ze had niet zoveel zin om de hele tijd naar een snotlap te kijken.

zaterdag 1 mei 2021

Zwaaien



Met mijn schoonzus wandelde ik in Friesland vandaag. Fryslân. We lopen al een tijdje het Grootfrieslandpad, vandaar. Een groot gedeelte van de route gaat daarbij over onverharde paden, grasdijken, boerenwegen, waar je zelfs in coronatijd wandeltijd niet veel mensen tegenkomt, laat staan verkeer. Soms loop je ook een stukje langs de weg. Dat is minder leuk maar dat kan dan niet anders, nemen we maar aan.
Dit stukje liepen we ook op een fietspad langs een wat drukkere weg. Het was op weg naar Akkrum. Er reed ons een blauw bestelautootje met aanhanger tegemoet, een Berlingo was het geloof ik, die ons pas opviel toen er overdreven getoeterd werd en zowel de bestuurder als de bijrijdster enthousiast naar ons zwaaiden. Nu ken ik niemand in Akkrum maar gewoontegetrouw zwaaide ik meteen enthousiast terug want blijmoedige positiviteit moet je zoveel mogelijk aanmoedigen vind ik, zeker in deze barre tijden, maar ook omdat ik meestal wat traag ben met het herkennen van degene die zwaait en ik dan te laat ben om nog terug te zwaaien, wat niet sympathiek is. Zo heb ik al wat afgezwaaid naar onherkenden en onbekenden en altijd welgemeend.
Nu was ik er echter vlot bij want ik herkende mijn vriend Edwin, al had ik geen idee wat die in Akkrum zou doen, met een aanhanger ook nog.
Tot ik besefte dat die helemaal niet zo’n blauwe Berlingo heeft. En op het laatste moment zag en wist dat het Edwin helemaal niet was. Ik zwaaide toch weer naar een onbekende. Die inmiddels uit beeld was gereden. En zich nu ook zat te realiseren dat ik zijn Edwin helemaal niet was.