Pagina's

woensdag 30 juni 2021

Telefoon




Mijn telefoon was weg. Groter schrik is bijna niet denkbaar in onze tijden. Ik was op de tuin en wilde naar huis bellen, voor het één of ander, maar ik greep mis. Geen telefoon. Schrik dus. Ik wist wel meteen waar hij was: op het toilet. Daar was ik net geweest en daar had ik hem uit mijn broekzak gelegd om een fatale duik te voorkomen. Dat was me een paar weken geleden namelijk overkomen, tot mijn grote schande, en dat zal me niet nog eens gebeuren. Maar nu lag mijn gloednieuwe telefoon dus onbeheerd op een openbaar toilet, dat was nauwelijks beter. Met tot overmaat van schrik mijn bankpas in het hoesje gestoken. Dat leek me handig, dat ik niet overal mijn feitelijk overtollig geworden portemonnee hoefde mee te slepen. Dat hippe handigheidje kon me nu wel eens duur komen te staan.
Als een haas fietste ik terug naar de toiletten - die zijn nogal ver vanuit mijn tuin gezien, vandaar de fiets - en hoopte er licht paniekerig het beste van.
Halverwege de rit botste ik bijna op één van mijn medetuiniers, een wat oudere Indonesische mevrouw, en zij had mijn telefoon in haar hand, zag ik in een flits.
U heeft mijn telefoon gevonden! riep ik haar opgetogen toe. Maar dat wist de mevrouw zo net nog niet. Ze vond hem namelijk op het damestoilet, en ik was geen dame.
Ik zei dat dat klopte maar dat ik ook geen heer was omdat ik immers op de dames was geweest, omdat de heren bezet was. Maar de mevrouw was niet gediend van spitsvondige grapjes.
Dat dat héél slordig van mij was, hield ze mijn telefoon in de lucht. Het damestoilet zag ze blijkbaar door de vingers, voor deze keer.
Dat alles in mijn telefoon stond. Alles! Telefoonnummers, alles! Een nieuwe bankpas had ik aan moeten vragen, mijn bankrekening blokkeren.. Gedoe! Héél slordig, vond zij het nog maar eens een keer. En het was een gloednieuwe, peperdure telefoon, ook nog!
Met een afkeurend geluidje en een bestraffende blik overhandigde ze mij mijn telefoon.
Mij restte niets dan een bedremmeld dank u wel.

zaterdag 26 juni 2021

Archeologie





In verband met op handen zijnde vaccinaties was ik voor de zekerheid op zoek naar gele kaarten en groene boekjes. De gele kaarten zaten in de groene boekjes, dat wist ik zeker. Waar de groene boekjes waren, daarvan had ik geen idee. Jaren niet gezien. Het werd een lange safari door kasten, dozen en mappen en dat werd, zoals dat gaat, allengs ook een nostalgische tocht langs het pad der herinnering. Een hinkstapsprong door de geschiedenis. Ik kwam van alles tegen. Dagboeken, zwemdiploma’s, schoolrapporten, cijferlijsten, officiële documenten. En foto’s, veel foto’s. Schoenendozen vol.
Verstopt tussen de krantenknipsels vond ik een foto die ik eigenlijk vergeten was, die me bijna niet bekend voorkwam. Mijn dochter stond er op. Mijn dochter toen ze nog klein was. In haar roze regenpak. Met een nietje zat de foto vast aan een A4tje met tekst. Getypte tekst. Toen ik het las wist ik het weer. Ik had de foto met begeleidende tekst ingezonden aan een lezersrubriek in de Volkskrant. De mooiste foto van de wereld, heette die rubriek. Vakantiefoto’s, werden gevraagd. Met een tekstje. Ach ja. Mijn inzending werd niet geplaatst, ik weet nog dat ik daar teleurgesteld over was. Toch ben ik daarna niet meer gestopt met het schrijven van korte tekstjes over het dagelijks leven. Dit teruggevonden getypte A4tje - foto graag retour stond eronder - is daarmee een soort archeologische vondst. Mijn eerste blogbericht, zou je kunnen zeggen.

De mooiste foto van de wereld
Een hele vakantie in één foto. Of eigenlijk zelfs drie vakanties, maar dat bleek later pas, het jaar daarop, en het jaar dáárop.
Zomer 1995. Eindelijk had ze dan de leeftijd bereikt waarop ze met papa op fietsvakantie kon. Acht. Jaren op gewacht. Papa ook trouwens. Tentje achterop, slaapzak isolatiemat, campingprimus pannenset, opvouwbaar plastic borden bestek en andere spannende kampeerallerhande samengepropt en verdeeld over vier fietstassen. Met z’n tweeën eropuit, wat kan ons gebeuren? Wie doet ons wat?
En als het plenst van de regen, doen we gewoon ons regenpak aan, hè pap?
Of als het nog erger wordt, kunnen we misschien beter maar even onder dat viaduct dat papa daar verderop ziet.
Best gezellig, hè pap, de regen daar buiten en wij hier droog.
Zo makkelijk laat zij haar vakantie niet verpesten hoor. Wat voor papa dan weer reden genoeg is om zo lang mogelijk weerstand te bieden aan het zich opdringend chagrijn van een verregende vakantie.
Pak ook je boek joh pap, kan je ook lekker lezen.

woensdag 23 juni 2021

Glas





Bent u op de fiets? Het was een bezorgde vraag, gesteld door de mevrouw die mij hielp, vanachter het spatscherm boven de balie. Ik was bij de glashandel, waar ik drie ruitjes kwam afhalen, voor de lijsten die ik in mijn werkplaats sta te maken. En ik was inderdaad op de fiets. Het waren maar drie ruitjes, ze pasten in een boodschappentas, ik hoefde niet ver – geen probleem, volgens mij. Wat oude kranten eromheen, klaar is Kees.
Wat oude kranten had de mevrouw wel voor me en ze hielp me zelfs de ruitjes te verpakken en in de boodschappentas te krijgen. Dat ging er onhandig aan toe. We stonden dichter bij elkaar dan toegestaan, wat na al die maanden angstvallig afstand houden van de medemens vreemd intiem aanvoelde. We deden ons best elkaar niet ook nog aan te raken.
Wat staan we lekker te studderen hè? Vond de mevrouw het blijkbaar ook ongemakkelijk.
Ik hoop dat u ze heel houdt onderweg, overhandigde de mevrouw mij toen het klaar was de boodschappentas, en anders moet u maar denken: scherven brengen geluk.
Ach ja, het cliché van de branche, vooruit maar. Dat deze scherven dan toch vooral háár geluk zouden brengen, bracht ik daar dan maar tegenin. Met een glimlach namen we afscheid.
Zonder problemen kreeg ik de ruitjes thuis, en de volgende dag op mijn werkplaats. Waar het noodlot alsnog toesloeg, dat begrijpt u ook wel, anders was ik er niet over begonnen. Op de werkbank lagen ze, nog in de boodschappentas, in oude kranten gewikkeld, te wachten tot ze aan de beurt waren. Een zware plank, die net iets te losjes en net iets te onhandig in de weg stond te staan viel om. Bovenop de ruitjes. Die in vele, vele scherven kapot werden geslagen.
De volgende dag vond ik in de kringloopwinkel wat wissellijsten met glas. Niet eens echt heel veel goedkoper en ook niet precies de goede maten. Tja. Je zou er een erg brede definitie van geluk op na moeten houden.

zaterdag 19 juni 2021

Inzicht




Ik durf het hier nauwelijks op te schrijven, daar begint het al mee. Maar het komt de laatste tijd dus wel eens voor dat mensen, medetuiniers, aan mijn tuin staan en zich daar dan positief over uitlaten. Dat ze mijn zelfgebouwde huisje zo leuk vinden worden en dat mijn tuin er zo aardig bij ligt, met die boompjes en die kunstwerkjes en al die verschillende verhoogde bakken. Speels. Leuk. Eigen.
Ik pruttel dan volautomatisch verontschuldigend dat ik er dus geen enkel verstand van heb. Dat ik er niks van weet, dat ik maar wat aanrommel. Wel kijk wat het wordt. Niks bijzonders.
En dat viel mij opeens op, dat ik dat deed. Volautomatisch. Verontschuldigend. Vooral verontschuldigend. En nu ik er bij nadenk doe ik dat wel vaker. Veel vaker, eigenlijk. Wat ik ook doe, wat ik ook maak, wat ik ook schrijf, fotografeer of verbouw.. ik heb er nooit echt verstand van. Ik rommel altijd maar wat aan, kijk altijd wel wat het wordt en niks bijzonders. Pruttelpruttelpruttel.
Het leek mij wel iets van een inzicht. Maar ja.. wie ben ik?

woensdag 16 juni 2021

Zaag




Ik sta latten te zagen in de tuin. Met een handzaag die ik nog van mijn opa heb gekregen, toen ik aan mijn eerste verbouwing begon. Veertig jaar geleden, moet dat zijn. Tenminste, dat vertel ik er wel eens over, aan mijn zonen, of mijn vrouw. Of mijzelf.
Mijn opa is al heel lang dood, ik weet niet zo gauw hoe lang al, maar daarom ben ik gehecht aan de zaag, want elke keer als ik hem in handen heb, denk ik aan mijn opa. Het is een lekker zaagje ook. Kort en fel. Grofgebekt. Het zou natuurlijk leuk zijn hier te kunnen zeggen: net als mijn opa, maar dat zou niet waar zijn. Mijn opa was een rijzige gestalte en verder een keurige, bedaagde zelfs wat saaie man. Hoe dan ook, de zaag is al heel oud.
Al herinner ik me nu ook dat ik er niet eens zo lang geleden nog een prijsstickertje op heb zien zitten. Een groen. Neongroen. Of de prijs die het vermeldde in guldens was weet ik niet meer, maar ik begin opeens wel te twijfelen of er veertig jaar geleden al neongroene prijsstickertjes waren. Maar vooral of zo’n stickertje er dan zó lang zó neongroen op zou hebben kunnen zitten.
Misschien is mijn verhaal dus wel helemaal niet waar. Maar dat kan me eigenlijk niet schelen. Ik ben niet alleen aan de zaag, maar ook aan het verhaal gehecht.

maandag 14 juni 2021

Eksters




Over eksters worden vaak lelijke dingen gezegd, geschreven en gedacht. Dat ze brutaal zijn bijvoorbeeld. Schreeuwerig, of ordinair. Dat het gemene nestenrovers zijn, die harteloos de kuikentjes van andere vogels vermoorden en opeten.
Tja. Maar ja. En wij dan? Ben ik geneigd te denken. Wij laten honderdduizenden biggen, kalveren en kippen opgroeien, in barre, soms brandgevaarlijke duisternis, tegen zo laag mogelijke kosten, met geen ander doel dan ze buiten ons gezichtsveld af te laten slachten en daarna in onherkenbare stukjes op te eten. Een ekster gaat tenminste nog zelf op jacht. Loopt nog het risico op tegenstand en mislukking. Of om zelf het haasje te zijn, als ie een nog grotere vogel tegenkomt.
Toch ben ik zelf ook niet vrij van vooroordelen, zal ik maar eerlijk bekennen. Als ik op de tuin een enorm gekrakeel hoor, in het verderop gelegen bosje, van gillende vogels, krakende takken en bladeren en luid krijsende eksters, denk ik in eerste instantie ook dat die piraten wel een nest aan het leegroven zullen zijn. Elkaar bovendien nog de boom uitvechten voor het laatste mezenkuiken. Maar als ik dichterbij loop om poolshoogte te nemen en eventueel te redden wat er te redden valt, zie ik dat het anders zit. Halverwege een boom zit een huiskat, over nestenrovers gesproken, met een keurig halsbandje om, die het hier blijkbaar op het nest van een ekster heeft voorzien. En die nu een grote overmacht van woedende eksters tegenover zich ziet, het zijn er inmiddels minstens acht of negen. Schreeuwend en scheldend vallen ze de jager onverschrokken aan. De kat ziet zich gedwongen de aftocht te blazen en doet dat zoals alleen katten dat kunnen, onverminderd arrogant.
De eksters blijven nog een tijdje verontwaardigd nabespreken en verdwijnen dan geleidelijk. Allemaal in verschillende richtingen. Denkelijk naar hun eigen verderop gelegen nesten. Wat dus aanleiding geeft te veronderstellen dat die beesten elkaar te hulp zijn geschoten, van heinde en verre. Dat er een noodsignaal is uitgezonden, en gehoord. Dat er sprake is van communicatie, solidariteit en sociale samenhang. We mogen god wel op onze blote knietjes danken dat daar bij varkens, koeien en kippen geen sprake van lijkt te zijn.

woensdag 9 juni 2021

Scheef




Op mijn tuin bouw ik een huisje. Ik ben er al lang aan bezig, niettemin wordt het schots en scheef. Erg vind ik dat niet. Ik probeer het perfectionisme los te laten, zeg ik tegen wie er over begint. Meestal ben ik dat trouwens zelf, die er over begint. Gewoontegetrouw haast ik mij de zeer gewaardeerde belangstellende op alle ongerechtigheden te wijzen. Dat het schots en scheef is dus, onder meer.
Met plankjes en latjes en decoratieve foefjes werk ik alles zo af dat het lijkt alsof het allemaal toch echt zo is bedoeld. Dat het een kunstzinnig, vrijgevochten huisje wordt.
Vandaag werkte ik er ook weer aan. Ik zette een laatste raam in de voorkant, twee ramen in de zijkant. Het wordt een huisje dat voornamelijk uit ramen bestaat. Aan de straat gevonden ramen, zelfgemaakte ramen met kringloopglas en ramen die ik al jaren met me meesleep. Ze zijn allemaal van een ander formaat en ik puzzel het associatief, zoals het uitkomt in elkaar. Als iets ergens precies, of bijna precies onder of boven of tussen past, dan hoort het daar. Dan moet het zo zijn. Dat is een beetje mijn werkwijze.
Boven de twee ramen die ik in de zijkant zette paste vandaag nog precies een glas en lood raam dat ik jaren geleden van mijn Haagse vriend kreeg. Dat deed mij deugd want nu had dat raam ook een plekje gevonden en zo werd ik op de tuin ook steeds aan onze vriendschap herinnerd. Dat zijn dingen waar ik van houd.
Als ik aan het eind van de middag mijn werk eens sta te bekijken vind ik het wel een beetje erg scheef. Het zal niet makkelijk zijn deze kieren op een logische manier weg te werken. Ik zie ook meteen hoe ik het anders had kunnen doen. Beter. En ik zie dat ik die twee eerste ramen eigenlijk liever omgedraaid zou willen hebben, de witte onder, de bruine in het midden. Het glas in lood raam is ook wit dus nu zitten er twee witte ramen vlak boven elkaar, wat ik minder mooi vind.
Ik besluit dat het onzin is, dat het niks uitmaakt en dat ik het perfectionisme immers los had gelaten, bij dit projekt, opdat het ooit een keer afkwam.
Toch kom ik een tikkeltje chagrijnig thuis. Een chagrijn dat de hele avond blijft hangen. Ik weet niet precies waar ik nou de pest over in heb. Over die scheve ramen, of over dat ik nú al weet dat ik het van de week waarschijnlijk toch gewoon allemaal overnieuw ga doen.

Voor wie het leuk vind: onlangs werd ik geïnterviewd voor de volkstuinpodcast en die is hier te beluisteren

De foto bij dit bericht werd genomen door Monique de Leeuw

maandag 7 juni 2021

Mondkapje

Met aan elke hand een volle boodschappentas kom ik de supermarkt uit, mijn mondkapje nog voor. Dat doe ik bij de fiets pas af, als ik de tassen heb neergezet en ik mijn handen vrij heb. Ik zou het ook al af kunnen doen voordat ik de tassen de boodschappenkar uit til, dan heb ik mijn handen ook vrij, maar dan ben ik officieel nog binnen en ik wil zo min mogelijk recalcitrant zijn, in dezen.
Een oudere mevrouw die net van haar fiets is afgestapt, het is een moeilijke fiets met drie wielen en een mand achterop, ziet mij aankomen en blijft staan. Ik zie haar dralen, op haar vestzakken kloppen, ik hoor haar iets ouderwets als ‘oh jeetje’ mompelen en begrijp dat ze geen mondkapje mee heeft. Omdat ik nu ook blijf staan spreekt ze me aan. En zegt dat ze geen mondkapje mee heeft. Nu kan ze niet naar binnen om haar boodschappen te doen, zie ik haar denken. Ze kijkt om naar haar moeilijke fiets. Aarzelt. Moet ze nou weer helemaal terug naar huis, zie ik de moed haar in de schoenen zinken.
In mijn binnenzak heb ik een extra mondkapje, weet ik. Check ik. En ik dacht niet dat ik het gebruikt had, het is namelijk een geheel witte en die vind ik niet mooi. Ik heb liever een wit-blauwe of een zwarte. Ik weet ook niet waarom ik de witte dan bij me heb, maar het is zo.
Ik bied de mevrouw mijn extra mondkapje aan, met de aantekening dat ik het niet gebruikt heb. Het is een spontaan gebaar. Een opwelling. Terwijl ik het doe bedenk ik al dat het misschien niet handig is. Dat ik zelf nooit van mijn eigen gebaar gebruik zou maken. Maar de mevrouw neemt het opgelucht aan en doet het zonder aarzelen voor waardoor ik moeilijk terug kan. Ze verontschuldigt zich nog dat ze het mij wel niet terug zal kunnen geven, omdat ik nu immers naar huis ga. Waarop ik dan maar zeg dat ik dat niet erg vind, dat ik er genoeg heb, en we nemen afscheid.
Later pas bedenk ik dat bij de ingang van de supermarkt altijd een hele doos mondkapjes klaar staat, voor wie er geen heeft. Dat dat natuurlijk een veel betere oplossing was geweest. Het blijft me een tijdje dwarszitten, maar ik denk niet dat dat bij de mevrouw ook zo is.

donderdag 3 juni 2021

Hom






Ik ben in Den Haag. En heb tussen twee afspraken door wat vrije tijd ingepland omdat ik het altijd leuk vind om op mijn eentje een beetje door mijn oude stad te struinen. Alsof ik er nog woon. Hoewel ik daarbij steeds vaker tot dezelfde conclusie kom als Harrie Jekkers: Den Haag is door de jaren zó veranderd.
Vandaag loop ik door één van mijn oude buurtjes waar ik als huisman domweg gelukkig liep te zijn in de Fahrenheitstraat, met een deeltijdpuber, een peuter en een kleuter. De straat is geheel opnieuw ingericht sinds de laatste keer. Het asfalt vervangen door klinkers, de stoepen breder, de terrassen groter. Het zal gezelliger zijn.
Ik eet een ijsje bij de ijsbakker, zoals we die altijd zijn blijven noemen, waar ook niets meer hetzelfde is, behalve de naam. Achter de vitrine staan niet meer de twee melige Italiaanse mannen van weleer, maar een splinternieuw meisje. Het is een leuk meisje, daar niet van, maar het is anders. En mijn nostalgisch verhaal kan ik niet bij haar kwijt.
Iets verderop staat nog de viskraam, een strak vormgegeven tiny fishshop, zou je kunnen zeggen. Dat  was altijd een bestelauto met een groot raam in de zijwand waarvan het opengeklapte luik dan als afdak diende. Als ie er stond ging ik er vaak een bokkinkie halen met mijn jongste zoon, die dat toen lekker vond. Ik liet hem dat dan zelf bestellen en dan vroeg de man achter de toonbank of het hom of kuit moest zijn. Mijn zoon van twee antwoordde dan altijd trefzeker: hom, want dat vond hij het lekkerst. Dat verbaasde de visman telkens weer. Vandaag staat dezelfde man nog altijd achter de toonbank. Maar als ik hem dit allemaal uitgebreid vertel, terwijl hij mijn haring schoonmaakt, weet hij dat niet meer.

Dit stukje kwam ik handgeschreven tegen in een opschrijfboekje dat ik soms met mij meedraag om aantekeningen te maken. Ik heb dan een periode waarin ik vind dat ik dat moet doen. Dat ik stukjes moet schrijven. Dat ik dat leuk vind. Omdat ik nu ook zo’n bui heb sloeg ik het vandaag weer eens open en kwam het tegen. Het speelde zich ongeveer een jaar geleden af, in juli. Niemand droeg nog mondkapjes, alles was open. Al was dat laatste al wel anders geweest.

Het schilderij dat bij dit stukje staat afgebeeld is van Jaap Min.