Pagina's

woensdag 24 april 2024

De ideale man


In mijn borst huist een man die er naar snakt om alles, maar dan ook alles op orde te hebben. Niet alleen de wasmand leeg en het aanrecht afgenomen, de afwas weggeruimd, de hoognodige boodschappen in huis, maar alles. Een keurig en ordelijk bestaan waarin alles is geregeld en altijd op zijn plek ligt. Op zijn plek valt ook, en daar blijft liggen. Een man die ’s ochtends welgemoed en energiek opstaat en aan de dag begint, een dag die tot de rand is gevuld met daadkracht en doelgerichte actie. Een man die onvermoeibaar zijn takenlijst afvinkt, zijn voornemens ten uitvoer brengt en zijn projecten aanpakt en afmaakt. Die met plezier gereedschap en schilderkwast tevoorschijn haalt en de klussen in huis ter hand neemt. De nieuwe deur in de huiskamer schildert en van glas voorziet, de gang isoleert en aftimmert, de keuken opnieuw schildert en de trap naar boven, de buitenboel. De regenton aansluit op een nieuwe hemelwaterafvoer. Een kast timmert om de inbouwkoelkast, een wastafelmeubel in de nieuwe badkamer. Die de zolder, zijn werkplek, alle kasten, het hele huis uitmest en ontslakt, spik en span stofvrij tot in de kleinste hoekjes. Kraakheldere ramen, glanzende vloeren. Een man die ook zijn creatieve drang de ruimte geeft en schetst en schildert en tekent en stukjes schrijft. Liedjes en toneelstukken. Die zijn fotoarchief op orde brengt, zijn honderden verhaaltjes selecteert en bundelt. Een man die verstandig aan zijn gezondheid werkt, zijn oefeningen doet, twee keer per week gaat zwemmen, regelmatig een ochtendwandeling maakt. Die de snoeptrommel dicht laat en de drank laat staan. De ideale, de perfecte man kortom. Helaas huist er ook een man in mijn borst die daar allemaal helemaal geen zin in heeft. Een vervelende kerel die niet vooruit is te branden. Dat is jammer. Teleurstellend.

maandag 22 april 2024

Zijn wij niet allen


Ik ga nog wel eens naar de volkstuin om de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontvluchten. Maar het valt niet altijd mee aan de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontkomen. Direct naast het volkstuincomplex wordt de laatste weken nogal doortastend aan een noodopvang voor asielzoekers gebouwd. Om te beginnen werden drie stukken grasland met puin opgehoogd en kavelvullend gitzwart geasfalteerd, waarna er nu in rap tempo drie metershoge, spierwitte, plastic fabriekshallen op verrijzen. Aan één kant zitten steeds kleine vierkante raampjes. Het hele terrein is afgezet met bouwhekken die op hun beurt weer zijn dichtgemaakt met zeilen. De zeilen zijn bedrukt met iets neutraal beige gezelligs maar zullen waarschijnlijk ongezellig klapperen in de nooit afwezige Noordhollandse wind. Het is niet duidelijk of de zeilen bedoeld zijn om de privacy van de asielzoekers straks te beschermen tegen de blikken van de naar ontevredenheid neigende burger of om de naar ontevredenheid neigende burger de aanblik van de gelukszoekers zoveel mogelijk te besparen. Misschien dient het beide doelen, dat zou kunnen. Met betonplaten is langs de parallelweg een voetpad aangelegd waarlangs de asielzoekers straks naar het tunneltje onder de provinciale weg door kunnen lopen, om van daaraf naar het centrum te komen. Aan weerszijden van dit pad staat een hek. Ik zie dit allemaal van dichtbij gebeuren omdat ik er vrijwel dagelijks langsfiets, op weg naar mijn tuin. Ook vanaf mijn tuin is de voortgang goed te volgen. En omdat het allemaal vlak naast mijn tuin gebeurt, volg ik ook de berichtgeving in de plaatselijke sociale media. Ik wil er neutraal maar geïnformeerd in staan.
De fout die ik maak is dat ik automatisch ook de reacties lees die onder die berichtgeving worden geplaatst. Ik weet natuurlijk wel uit welke hoek de kille wind daar waait, zeker nu die wind als de heilige wil van het volk wordt afgeschilderd, en dat ik het moet negeren, maar dat lukt me niet. Het kruipt onder mijn huid, het haakt zich vast in mijn humeur. Ik zeul een smeulende doch machteloze boosheid met me mee. Die onhebbelijkheid. Die op niets gebaseerde ontevredenheid. Dat mantra van ‘alles voor de gelukszoekers en niks voor de Nederlanders’. Kijk eens goed naar wat daar gebouwd wordt. Hoe dat eruit ziet. Kijk eens goed naar die hekken. Is dat om jaloers op te worden? Die vijandigheid. Om gek van te worden. Waarom moeten we dat eigenlijk altijd maar negeren? Voor de lieve vrede zeker. Gelukszoekers. Dat we hier nou toevallig het geluk hebben dat het geluk ons met zilveren paplepels tegelijk wordt ingegoten geeft ons nog niet het recht het anderen te misgunnen.
Enfin.
Ik ga nog wel eens naar de volkstuin om de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontvluchten, maar het valt niet altijd mee aan de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontkomen.

dinsdag 9 april 2024

Eend en ei


Er zat een eend in de tuin, toen ik er aankwam. Een mannetjeseend. Een woerd, zoals dat dan heet. Tussen de alweer wild om zich heen grijpende braamstruik en de bak met longkruid, akelei en ander spul dat nog een plekje moet krijgen, daar zat hij. Ik zag hem en hij zag mij. Ik probeerde nog voorzichtig en omzichtig te doen, om hem niet te verjagen, want zo ben ik. Ik voel me dan vereerd dat zo’n dier mijn tuin uitkiest, om zich op zijn gemak te voelen. Jaja, wereldvreemd, ik weet het, maar laat me nou maar. Bovendien, dacht ik, eet hij tijdens het aangenaam verpozen nog wat slakken, want met slakken heb ik dat niet, dat ik me vereerd voel dat ze mijn tuin uitkiezen. Slakken zijn de uitzondering op bijna elke regel.Hoewel eenden ook de nodige schade kunnen aanrichten, heb ik ondervonden. Tuinbonen bijvoorbeeld, of kikkererwten, zijn ze dol op en wippen ze zo uit de grond als je er even niet bij bent om vertederd naar ze te kijken. Maar goed, ik dwaal af.
Net als de eend, die niet zonder meer van mijn goede bedoelingen uit wilde gaan en luid snaterend opvloog. Verontwaardigd, leek het, maar zo klinkt het al snel, bij eenden.
Een voorval van niks, ik was het alweer bijna vergeten toen ik een dik uur later drie eieren aantrof in mijn hooiberg. Eendeneieren. Nou ja, hooiberg is een overtrokken woord. Naast mijn compostbakken heb ik een heuphoog bergje dood gras, dat ik zo in de loop van de tijd uit de grond trek en bewaar, om er in de winter bijvoorbeeld de Gunnera mee af te dekken, tegen de tegenwoordig immer uitblijvende vorst. Of het mondjesmaat aan de composthoop toe te voegen, zoals nu. Of, als het teveel wordt, er plaggen van te draaien, als biologisch afbreekbare erfafscheiding. Enfin, ik dwaal weer af.
Op dat heuphoog bergje dood gras dus, lagen drie eieren. Eendeneieren. In een nauwelijks noemenswaardig kuiltje. Een kuiltje dat waarschijnlijk was ontstaan door drie eieren in een bergje dood gras te leggen. Daar was weinig inspanning aan verloren gegaan.
Ik kon me zo gauw niet herinneren of er nou ook een vrouwtjeseend was opgevlogen toen ik aankwam - hoe heet eigenlijk een vrouwtjeseend? Of heeft die geen aparte naam? En zo nee, waarom niet? - dus.. of ik het broedproces had verstoord. Maar voor ik me daarover schuldig kon voelen herinnerde ik mij ooit ergens te hebben gelezen dat eenden eerst een paar dagen elke dag een of twee eieren leggen en pas gaan broeden als er een hele doos in het nest ligt. Dat ze de boel tot die tijd onbeheerd aan het lot overlaten. Min of meer onbeheerd, denk ik nu, want die mannetjeseend zat natuurlijk op wacht. Voelde ik me toch nog een beetje schuldig. Al besloot ik ook dat het op zijn minst een buitengewoon onhandige plek was om een nest te beginnen, middenin in een van menselijke activiteit bruisende volkstuin, open en bloot op een heuphoog bergje dood gras, als op een presenteerbladje voor de alomtegenwoordige eksters, kauwtjes en andere rovers. Dat is vragen om moeilijkheden. En die hadden ze meteen ook gekregen want één van de drie eieren was al opengehakt of opengebeten, vermoord in elk geval, al zat de dooier er nog in.
Ja, kijk, en dan ga ik me dus betrokken voelen. Verantwoordelijk. Dat worden dan mijn eieren. Mijn eenden. Dan zie ik de pulletjes al bijna schattig en donzig door mijn tuin scharrelen. Dus ik verwijderde het kapotte ei, verschikte wat aan het hooi, dat het er iets minder open en bloot bij lag en hoopte er het beste van. Maar ja, zo’n ekster of zo’n kauwtje is ook niet achterlijk natuurlijk, die weet heus nog wel dat daar meer dan één eitje lag, in dat hooibergje. En inderdaad - ik was er speciaal vóór mijn andere plannen uit voor naar de tuin getrokken - trof ik de volgende ochtend slechts de resten van een feestmaal aan. In de tegenoverliggende tuin zag ik twee eenden rondscharrelen. Of het mijn eenden waren wist ik niet. Of ze net zo teleurgesteld waren als ik, kon ik ook niet zien.

donderdag 21 maart 2024

De eerste hommel, het bloeiend speenkruid


Altijd eerst een rondje lopen. Dat is een vuistregel die ik las bij Jan Wolkers, in zijn tuindagboek Amstelglorie. Het boek is te dik om nu even snel het letterlijke citaat op te snorren, wat wel leuk geweest zou zijn, maar hij trekt erin van leer tegen zijn nijvere buren die direct na aankomst druk beginnen te schoffelen en te spitten en te harken, zonder acht te slaan op al het moois dat hun tuin elke dag te bieden heeft. De kleine veranderingen, de verschillen met de vorige keer, de sporen die werden achtergelaten door de natuur. Ik heb het boek met veel plezier gelezen en ik zal niet ontkennen dat ik voor mijn eigen tuin heimelijk het door hem beschreven walhalla voor ogen heb. In elk geval het tomeloos plezier dat hij eraan beleefde en het lyrisch proza dat hij erover schreef. Een mens mag ambities hebben.
Het rondje lopen is daarom ook vaste prik. Even kijken hoe alles erbij staat, wat er al uitloopt of af begint te sterven. Of het al opkomt, kleur krijgt of doorschiet. Of er al aan gevreten is en door wie.
Soms gaat zo’n rondje ongemerkt over in het één of ander klusje dat zich opdringt, soms ook is het zó uitgebreid en duurt het zo lang dat er geen tijd over blijft voor de klusjes waar ik mee van huis ging. Soms eindigt het zelfs in een tuinstoel in de zon met een boek op schoot, waarom niet.
Ook vandaag maak ik het rondje en zie de mooiste dingen in mijn verwilderd paradijs. Het eerste piepkleine, teer groene blaadje aan de berkjes, strooiselroof van een vakantie in eigen land twee jaar geleden. De ribes, als snoeiafval van de stoep geraapt en in een flesje laten wortel trekken, krijgt een donkerroze bloempje. In de smeerwortel, die ik vorig jaar tijdens een wandeling ergens bij Mijdrecht uit de grond stak, zitten de eerste paarse bloemknoppen, mijn favoriete kleur voor de smeerwortel. Dat deze paars zou worden wist ik bij het uitsteken nog niet, dus dat is een gelukkie. Her en der komen de groene punten omhoog van de bolletjes die ik eerder vergeten was in de grond te stoppen, die overwinterden in een mandje in mijn huisje en daar deze weken dan alvast maar begonnen uit te lopen. De harige knoppen aan de peer van de buurvrouw. Een zwarte regenworm die een bovengronds wandelingetje maakt maar dan snel weer een tunneltje in duikt. De eerste hommel, twee kleine vossen die om elkaar heen buitelen en landen op het blauwe druifje. Een valkje vliegt over, met spiedende blik, de groene specht lacht erom in de verte. De roos, de braam, de aalbes, de vuurdoorn. Het bloeiend speenkruid. De miniatuur bloemetjes van groot ereprijs en kleine veldkers. Madeliefjes, paardebloemen, de eerste kievitsbloem. Alles loopt en bot uit, springt opnieuw in het leven. En is van een adembenemende en hoopgevende schoonheid.

woensdag 20 maart 2024

Gunnera Tinctoria


Van de week heb ik mijn Gunnera uitgepakt. Voor de winter bedek ik de afgestorven stompen liefdevol met het eigen dode blad en een berg hooi uit eigen tuin, want hoe stoer de plant mag zijn, hij kan niet tegen de vorst. Het is niet voor niks een exoot tenslotte. Zeker tegen het voorjaar, wanneer de eerste bladeren er stronteigenwijs al weer veel te vroeg aan komen, levert dat verdrietig stemmende taferelen op van in de knop bevroren jong leven en lelijke bruine randen aan geschonden blad voor de rest van het seizoen. Nu waren de weersvoorspellingen vorstvrij voor de komende dagen, de eerste bladeren staken al een tijdje steeds groter door het hooidek heen, als wuivende handen van drenkelingen boven de golven, dus ik achtte de tijd wel rijp hem de ruimte te geven.
Net op tijd zag ik al snel, of misschien zelfs wel een tikkie te laat, want die zware plak nat hooi had al wel voor wat kromme stengels gezorgd en, erger, voor wat zwarte rotplekken hier en daar. Het is moeilijk het helemaal goed te doen. Maar afgezien daarvan zag het er veelbelovend en levenslustig uit. De komende tijd zal ik de weerberichten in de gaten houden om bij het minste geringste alsnog de beschermende hand te bieden en ik hoop dat mijn aandacht niet verslapt want de Gunnera is de trots van mijn tuin, zorgwekkend invasief uitheems of niet. Ik lees, voor het eerst trouwens, dat er zelfs een Europees verbod rust op bezit, handel, kweek, transport en import van de soort, maar dat tempert mijn enthousiasme niet. Zeker niet. Er zijn belangrijker regels die met voeten getreden worden. De verkeersregels, om maar eens iets te noemen. Bovendien lees ik drie zinnen verder de typisch Nederlandse houding ten opzichte van wetten en regels: Heeft u een Gunnera in de tuin, dan mag deze blijven staan. Hij mag zich alleen niet vermeerderen.
Mijn liefde voor de Gunnera begon denk ik in het Haagse Zuiderpark, meer dan dertig jaar geleden, waar er destijds in elk geval een aan de vijver stond. Met enorme bladeren, als paraplu’s zo groot, als parasols zo hoog. Ik kwam daar als kind al vaak langs, het was niet ver van ons huis, ik zat er vlakbij op school, de lagere school, de kinderboerderij was ernaast. En ook later nog geregeld, het zuiderpark bleef op allerlei manieren deel uitmaken van mijn leven.
Maar mijn aandacht werd er dus dertig jaar geleden pas voor het eerst op gevestigd door mijn kersverse vriendin waarmee ik die dag door het Haagse Zuiderpark wandelde, innig gearmd uiteraard. Zij leerde mij die naam, zij wist dat soort dingen, en ik ben hem daarna niet meer vergeten. Ik associeer mijn liefde voor de Gunnera nog altijd met die voor haar die inmiddels mijn vrouw is.
Na die eerste keer zagen wij vaker samen de Gunnera, of Mammoetblad. In parken, kassen en botanische tuinen. En telkens bracht ik dan die eerste keer als bijzonder moment in herinnering en zo werd de Gunnera van lieverlee iets van ons samen.
Voor meer dan één verjaardag kocht ik vanuit die gedachte een Gunnera voor mijn vrouw. De eerste stond een zomer lang in de achtertuin tussen het Groot Hoefblad maar hield het daarna voor gezien, geïntimideerd wellicht door zijn inheemse, niet minder invasieve achterneef. Een ander exemplaar hielden we twee jaar goed in een pot op het terras maar geen pot is groot genoeg voor een plant die nou eenmaal niet voor niets Mammoetblad of Reuzenrabarber wordt genoemd, dus een echt succesvol projekt werd het niet.
De exemplaren die ik nu op de volkstuin naast mijn vijver heb staan zijn afdankertjes van een buurvrouw op het complex. Die had ze twee winters geleden liefdeloos uit de grond gehakt en stond op het punt ze naar de composthoop af te voeren, maar ik mocht ze ook wel hebben, zei ze, toen ze me beteuterd naar de bijna wortelloze kluiten in de berm zag kijken. Siberische rabarber, was het volgens haar. Ik durfde dat, bleu als ik ben, destijds niet al te stellig te bestrijden, maar het was toch echt Gunnera. Gunnera Tinctoria, volgens mij. Maar dat durf ik hier en nu dan weer niet al te stellig te beweren.

zaterdag 16 maart 2024

Sleedoorn, sporkehout en zwarte els


Je kon gratis bomen op komen halen. Een groen initiatief dat meerbomen.nu heette en zich niet per se tot onze gemeente beperkte maar waar de gemeente wel zo’n beetje bij betrokken was, geloof ik. De bomen en struiken die werden uitgedeeld waren namelijk, zo luidde de disclaimer, afkomstig uit gemeentelijke bermen, perken en plantsoenen, waar ze kennelijk in de weg hadden gestaan of te talrijk waren geworden. Het ging om nog heel jonge boompjes die langs deze sympathieke weg van de shredder werden gered en een tweede kans kregen in particuliere tuinen.
Aanvankelijk ging het er nogal officieel aan toe. Je kon je online aanmelden en als je je doopceel had gelicht en had aangegeven hoeveel boompjes je mee dacht te nemen en waar je ze dacht te gaan zetten, kreeg je een QR code waarmee je verzocht werd je binnen een bepaald tijdslot bij de zogenoemde bomenhub te melden. Het kwam beslist nog bekend voor allemaal. En het kwam beslist ook bij me op het maar aan me voorbij te laten gaan allemaal, als het zo moest. Maar ik had mijn zinnen gezet op de sleedoorn, het sporkehout en de zwarte els, die ik op de site tussen de aanbiedingen had zien staan, ik vond het dan ook wel weer een sympathiek initiatief, een stuk minder bewerkelijk ook dan mijn normale methode van strooiselroof en tot mislukken gedoemde zaadwinning, dus ik lichtte braaf mijn doopceel en meldde mij aan voor het bescheiden aantal van drie boompjes. Ik hoopte op sleedoorn, sporkehout en zwarte els, maar daar vroeg het systeem niet naar en daar deed het ook geen uitspraken over.
Er stond al een flink rijtje gratisbomenliefhebbers zag ik, toen ik aan kwam fietsen bij aanvang van mijn tijdslot. Mijn eerste neiging bij het zien van een wachtende rij is vluchten, rechtsomkeert maken, maakt niet uit waar het voor is, al was het gratis bier. Ook nu was dat de aanvechting. Dan maar niet. Rot op. Maar goed. Het was mooi weer, voor het eerst in vele lange maanden van grijze regenval, ik dacht aan mijn sleedoorn, mijn sporkehout en mijn zwarte els en zette even mild als dapper door. Waarna de zelfverbouwde rapen niet zo gaar werden gegeten als voorzien.
Ik werd gekoppeld aan een gemoedelijke dame die me langs alle mogelijkheden leidde die ze stuk voor stuk met evenveel aanstekelijk enthousiasme aanprees. Ik sputterde tegen dat ik me voor drie boompjes had ingeschreven en dat ik dus niet onbescheiden wilde zijn, hoewel ik ook wel had gezien dat er aanhangers vol werden afgevoerd, maar dat vond de vriendelijke dame helemaal niet nodig. Er was ontzettend veel en ik mocht nemen wat ik wilde. Wat bijvoorbeeld te denken van deze aalbes, deze zwarte bes, deze vlier, deze krulwilg? Een Gelderse roos, een framboos, een braam? Esdoorn, lijsterbes, kastanje?
Ik ging me bijna schuldig voelen met mijn karige drie boompjes. Dat ik bij het meeste moest toegeven dat ik dat al had of niet wilde. Dat mijn tuintje nou ook weer niet zó groot was, al had ik inmiddels wel half en half besloten dat ik mijn geluk misschien beter met struiken en bomen kon gaan beproeven dan met sla, tomaten en radijsjes. Knolrapen, lof, schorseneren en prei. Dat dat toch allemaal niet lukte en ik met bomen en struiken waarschijnlijk meer plezier zou oogsten dan met tot de bodem afgekloven rijtjes pril opkomend moestuingroen.
Enfin. Uiteindelijk verliet ik de bomenhub met een flinke bos gemengd hout onder mijn arm, zo blij als een kind.
Eenmaal op de volkstuin wist ik mijn geliefde sleedoorn nog wel te onderscheiden, vanwege de vervaarlijke doornen. Het felbegeerde sporkehout en de diepgewenste zwarte els zal ik pas weten te staan wanneer er blad aan komt.

woensdag 13 maart 2024

Een lullig begin




Ze hebben verdomme mijn perenboom gestolen. Ja, nee, ze hebben hem niet uitgegraven en de zompige, lege kuil voor mij achtergelaten om mijn nek over te breken - wat sommige mensen op dit vredig volkstuincomplex die ik het onverkwikkelijk nieuwtje vertel blijkbaar ook zelfs nog voor mogelijk schijnen te houden - hij stond nog in zijn grijze pot met handig handvat en zelfs het kleurige label er nog aan tegen mijn huisje te wachten tot ik eindelijk eens de tijd nam hem in de grond te zetten. En dat was dus vandaag.
Ik weet heus wel dat dat beter in november kan, omdat de bodem dan nog warm is en de plant dan lekker veel energie kan steken in het aanmaken van wortels, met de perentijd achter de rug, maar dat kwam er steeds niet van en met de kennis van nu had dat arme boompje dan inmiddels een paar maanden met z’n voetjes in het water gestaan, met die eeuwigdurende regen deze winter, wat waarschijnlijk weer tot wortelrot had geleid. Je doet het niet snel goed, met een tuin.
Maar goed, dat maakt nu dus allemaal niet meer uit, want nu hebben ze verdomme mijn perenboom gestolen. Een beetje ongelovig kijk ik naar de plek waar hij van de week nog stond. De Overijsselse kei die in de pot lag, tegen het omwaaien, ligt nu op de kale plek in het gras. Tegen beter weten in loop ik een rondje over mijn erf. Had ik hem dan toch ergens anders neergezet? Heeft iemand hem misschien zorgzaam in mijn huisje gezet? Is hij evengoed weggewaaid? Onzin natuurlijk, ik wil het niet geloven, maar hij is gewoon gejat.
Wat ik vooral niet wil geloven is dat het iemand van het tuincomplex is geweest. Zijn we hier soms niet allemaal uit hetzelfde hout gesneden? Zachtaardige natuurliefhebbers waar geen greintje kwaad in steekt? Toch kan ik het ook niet laten op de fiets een inspectieronde langs de andere tuinen te maken, op zoek naar sporen en aanwijzingen.
Een kansloze missie, weet ik van tevoren al, want er zijn zo’n honderd tuinen. En als zo’n perenboompje in de grond staat is het een anonieme stok tussen de andere stokken waarvan ik in elk geval niet kan zeggen of het appels of peren of pruimen zijn. Of hij staat in een afgesloten huisje waar ik hem sowieso niet zie. Nee, ik zal me er bij neer moeten leggen: niet alles is wat het lijkt, en mijn perenboom is weg, een lullig begin van het tuinseizoen.
Blijft over de vraag wie dan zoiets doet? En waarom? Een perenboompje van nauwelijks een meter hoog. Een perenboompje van dertig euro. Een perenboompje waar met veel geluk over een jaar of drie misschien eens een keer één peer aan komt.
Ik kan alleen maar hopen dat dat dan een heel vieze peer zal zijn. Met de bittere smaak van schuld en wroeging.