Pagina's

dinsdag 27 maart 2012

Werkdag

Mijn oudste zoon heeft toetsweek op school. Nou ja, op school.. Eigenlijk hoeft hij dus juist nauwelijks naar school. Om een uur of tien vertrekt hij dan maar eens zo’n beetje, op zijn gemakkie, zijn dooie akkertje van pompiedompiedom, en voor ik de computer goed en wel heb opgestart is hij om één uur alweer terug. Voor de vorm bladert hij dan nog een half uurtje door zijn boeken voor de toets van morgen, maar de rest van de dag lummelt hij maar wat om zijn vader heen. Ligt hij languit op de bank zijn Donald Duck te lezen. En of hij wat mag snoepen, bij zijn glaasje limonade.
En mijn vrouw voelt zich niet zo lekker, deze weken. Ze gaat daarom alleen halve dagen naar haar werk, al vertelt ze van tevoren niet van welke dag ze welke helft gaat. Dat is net hoe het uitkomt en hoe ze zich voelt, op het moment. Ik moet mij daar ook vooral niks van aantrekken, vindt ze, en gewoon aan het werk gaan, als ik dat wil. Wanneer ik dat wil. Zij gaat ’s middags, vandaag, zo blijkt, want om een uur of tien komt ze haar bed uit en leest in ochtendjas de krant, aan de half afgeruimde ontbijttafel. En dat we de koffie wel in de tuin kunnen drinken, met dat mooie weer. Om zo tegen enen toch maar eens in de auto te stappen.
Werk ze, zegt ze nog, voor ze het portier achter zich dichttrekt.
Jij ook, mompel ik, en zwaai. Terwijl ze de straat uitrijdt, zie ik aan de andere kant mijn zoon de straat weer indraaien, vrolijk slingerend op zijn fiets. Voor hem zit het erop voor vandaag.

vrijdag 9 maart 2012

Het blijft je kind

Het waren moeder en dochter, dat had de man meteen wel gezien, toen hij aanschoof in de vierzitter. Ze zaten tegenover elkaar aan het raam, de man nu naast de dochter. Een dagje samen de stad in geweest en nu weer terug naar huis, schatte hij zo in. Aan de moeder was goed te zien dat zíj dat in elk geval erg gezellig had gevonden. Met milde ogen bekeek ze haar dochter, nu het nog even kon, voor ze straks weer alleen naar eigen huis ging. Ze luisterde welwillend naar het verhaal dat ze afstak, haar grootgeworden kleine meid. Knikte af en toe, en humde en jade of neede en tuurlijkte zacht en bescheiden, dat de man het maar net kon horen. En ze zag natuurlijk heus wel dat haar dochter ondertussen voortdurend met haar telefoontje in de weer was, om tegelijk ook nog vijf what’s:app gesprekken tegelijk op gang te houden, ze deed nadrukkelijk alsof ze dat niet merkte. Ze bleef mild en welwillend knikken en kijken en hummen. Het bleef haar dochter, waarschijnlijk.
Het verhaal van de dochter was alles behalve mild en welwillend. Het was ook niet echt een verhaal, trouwens. Eerder een onafgebroken verongelijkte klaagzang, die ze met veel schel weetjewel de coupé in tetterde. Over haar vriendinnen die haar niet snel genoeg terug what’s:appten, of hun afspraken sowieso niet nakwamen, ook al zo vet irritant weet je wel, omdat ze ze toch al zo weinig zag; haar vader die niet genoeg kledinggeld betaalde, of niet op tijd, of iets anders niet goeds; over haar bijbaantje in de supermarkt, waar al die ouwe vrouwtjes dus nóóit op zondag hoefden te werken en zij dus élke zondag, vet oneerlijk weetjewel, en dat zij nu dus zoiets had van dat ze dus gewoon haar contract niet ging verlengen, omdat ze het dus echt vet gehad had weet je wel.
Haar moeder bracht nu dan toch maar voorzichtig naar voren dat ze dan immers zonder de extra inkomsten zat? En hoe ze dat dan dacht te gaan doen? Dat ze dan misschien beter eerst een ander baantje kon zoeken?
Maar dat vond haar dochter dus vette onzin, weet je wel, want haar vriendin, die redde het dus ook makkelijk zonder baantje, want die leende dus gewoon geld van haar ouders, zonder rente natuurlijk.
Haar moeder, die hier toch ook weer iets voorzichtigs over naar voren wilde brengen, kapte ze meteen af omdat ze dus helemáál geen zin had om dit soort gesprekken in de trein te voeren. Weet je wel.
Daar gaf haar moeder haar gelijk in. Daar had zij net zo min zin in.
En de man had het eerlijk gezegd ook wel een beetje gehad.

woensdag 7 maart 2012

Aan zijn lippen

Schuin tegenover hem in de trein, twee banken verderop aan de andere kant van het gangpad, was een meneer komen zitten. Een hele grote meneer. Niet dik, maar groot. Er was héél veel meneer. Omdat het zo druk was in de trein moest hij genoegen nemen met maar één van de vier stoelen, maar eigenlijk had hij de hele vierzitter nodig, met zulke benen, en zulke armen. Met zoveel om het lijf. Nu zat hij zo’n beetje ingeklapt en opgevouwen tussen de andere passagiers, en wat er niet meer bijpaste was half in het gangpad blijven steken.
Toen hij eenmaal zat, begon de meneer te bellen. Dat was verder niet zo bijzonder, de halve coupé zat te bellen, al deed de meneer het wel heel hard. Er kwam ook een heel groot geluid uit de meneer en hij was door de hele coupé zéér verstaanbaar. Maar goed, dat komt vaker voor, helaas, en ook inhoudelijk week het niet af van het gangbare ‘ik zit in de trein en ik ben er over tien minuten’ verhaal.
Nee, wat het een beetje vreemd maakte, en waardoor de man er ook de hele tijd naar moest blijven kijken, op het genante af, was dat de meneer bij ieder gesprek zeer nadrukkelijk zijn vrije hand als een enorme schelp voor zijn mond hield.
De man begreep het eerst niet. Was het omdat de meneer die hand, met die enorme arm er ook nog aan, verder nergens kwijt kon? Een gevolg van zijn gedwongen ongemakkelijke houding? Of wilde hij zijn telefoontje afschermen tegen het geluid uit de coupé? Om zijn verstaanbaarheid voor de andere kant van de lijn te verbeteren? Dat zou overdreven zijn, dacht de man, want de rest van de coupé hield beduusd de mond en de verstaanbaarheid was uitstekend.
Toen herinnerde hij zich plotseling dat hij deze belhouding wel eens op een krantenfoto had gezien. Politici, schenen zo te bellen. Nu hij het wist, kon hij het bijna niet geloven. Het was tegen liplezers. De meneer die ieder ander gesprek en de trein zelf overstemde, was bang voor liplezers.

maandag 5 maart 2012

Het naadje van de kous

Het bleef toch een moeilijk te doorgronden verschijnsel, die emancipatie. Voor een man dan. Vrouwen hadden er uiteraard geen moeite mee, want die hadden het uitgevonden, die wisten precies hoe het zat. Die kenden het naadje van de kous, zogezegd. De man daarentegen, stond nog regelmatig voor verrassingen. Zelfs bij zijn eigen vrouw. Terwijl ze de rollen nu toch al bijna vijftien jaar geleden definitief hadden omgedraaid. Tot beider tevredenheid, overigens.
Al die tijd was de man als volledig doorgeëmancipeerd huisvader de hele week thuisgebleven met de kinderen, hun poepluiers en de afwas. Had hij boodschappen gedaan, eten gekookt, de vloer aangeveegd, pleisters geplakt, boterhammetjes gesmeerd, appeltjes geschild, bedden verschoond, boekjes voorgelezen, naar zwemles heen en weer gefietst en naar school, ramen gelapt, de plee schoongemaakt.. gezorgd en gesloofd, kortom. Als een echte vrouw, bij wijze van spreken.
En al die tijd had zijn vrouw de gelegenheid gehad zich onbelemmerd op haar carrière te storten, wat ze dan ook vol enthousiasme had gedaan. Als een vent was ze door het glazen plafond gebroken, waar de man dan thuis vreselijk trots op zat te zijn, al moest hij tegenwoordig ook regelmatig maar weer afwachten of ze vandaag op tijd terug was voor het eten.
Ook op andere terreinen had ze haar mannelijke kanten tot volledige bloei kunnen laten komen. Als ze thuis kwam van een paar daagjes weg struikelde de man nog dagenlang over de slaapzak en de onuitgepakte weekendtas, die ze direct achter de deur in de gang had neergegooid. Als ze ziek was nam ze tegelijkertijd het bed, de bank en álle stoelen in beslag, met véél extra dekentjes en overal pannetjes en emmertjes voor je weet maar nooit en vooral ook veel klaaglijk zuchten en kreunen en steunen. Elke ochtend bracht de man de onderbroek waar ze die avond uitgestapt was naar de wasmand en als de kinderen in bed lagen, lag zij snurkend op de bank met de tv aan. Om maar eens een paar voorbeelden te noemen, zo in het wilde weg. De man klaagde er niet over, hij stelde het vast. Ook zijn vrouw, wilde hij maar onderstrepen, was volledig doorgeëmancipeerd.
Daarom was hij ook zo verbaasd dat zij hem, op toch ook nog licht verontwaardigde toon, vroeg wanneer hij eigenlijk van plan was háár fiets te repareren.
Dat ze dat toch makkelijk zelf kon, als geëmancipeerde, onafhankelijke vrouw, hielp hij haar dus voor de zekerheid herinneren. Dat híj dat immers niet voor haar hoefde doen.
En dat had ze ter harte genomen, want nu was haar fiets gerepareerd. Door de buurman. Die had ze, op ongetwijfeld geëmancipeerde wijze, wél zo ver gekregen.