Pagina's

maandag 22 november 2021

Iets prettig gemoedelijks







Wat je er gratis bij krijgt, op de volkstuin, is het sociale praatje. Het praatje over de heg. De spreekwoordelijke heg, want echte heggen zijn er niet veel, op het complex. Praatjes over het weer, de nattigheid, de droogte. De slakken, de rupsen, de hazen. De oogst, de anderen, de toestand in de wereld en waar het toch allemaal heen moet tegenwoordig. En dat komt misschien niet altijd helemaal uit, je hebt er misschien ook wel eens wat minder zin in, of tijd voor, maar het heeft ontegenzeggelijk ook iets prettig gemoedelijks en ik ben er dan ook meestal wel voor te porren.
Vandaag sta ik maar zo’n beetje onverrichterzake rond te kijken in mijn koninkrijkje. Vanwege de aanhoudende nattigheid en bezigheden buitenshuis ben ik een paar dagen niet geweest en ook vandaag is het te zompig om er echt iets te doen. In de verte zie ik echter wel een praatje aan komen lopen, in de vorm van een geheel uit vlekkerig roze opgetrokken oudere dame.
Wat een werk hè? roept ze me toe. Wat een werk. Ze gaat er eens goed voor staan en laat haar blik over mijn tuin glijden.
Tja, antwoord ik min of meer neutraal, ik vind het niet erg. En dat is ook zo. Je kunt het werk noemen, maar voor mij is dat de hele lol van een volkstuin: eindeloos volslagen zinloos bezig zijn aan iets dat nooit af is. Nooit af hoeft.
Ja, dat krijg je als je een paar maanden niet komt. Laat ze er op zalvende toon op volgen.
Wat mij betreft is dit gesprek nu al ontspoord maar volautomatisch schiet ik lafhartig in de verdediging.
Nou, een paar máánden, sputter ik wat bokkig tegen, hopend dat ze mijn onwil opmerkt en doorloopt, hoofdschuddend en afkeurende geluiden makend desnoods, maar dat doet ze natuurlijk niet.
Oh.. nog lánger.. een jáár. De toon is zo mogelijk nog zalvender. Het grote gelijk vergezeld van een omineuze glimlach. Ik ken die toon. Ik ken die glimlach. Ik ben acht jaar oud. Dit is mijn moeder. Ik jok dat ik geen koekje heb gepikt, maar de kruimels op mijn trui verraden me.
Ik zie een grote bende. Eén grote bende. Een wildernis. Komt ze bestraffend op stoom. Je moet spitten. Van vóór naar achter spitten. Dat is de enige manier om van al die troep af te komen. Spitten!
Een tikje confuus, misschien zelfs wel bedremmeld kijk ik om me heen. Mijn tuin. Ik wil helemaal niet spitten. En al helemaal niet van voor naar achter. Ik wil helemaal niet van al die troep af. Ik vind het leuk, die troep. Maar de roze mevrouw duldt geen tegenspraak, ze oreert nog minutenlang door. Ik vind het allang geen leuk praatje meer, hier is niets gemoedelijks aan. Toch doe ik niets anders dan beleefd de lieve vrede bewaren. Ontwijkende antwoorden geven. Nergens tegenin gaan. Ik vraag me af waarom. Want als ze uiteindelijk doorloopt, nogmaals roepend dat ik moet spitten, haar vinger priemend in de lucht, begint het bekende gezeur. Over wat ik allemaal had kunnen zeggen. Had willen zeggen. Had moeten zeggen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten