Pagina's
donderdag 6 februari 2025
Hoop, dan toch maar
Bedrukt van een rugzak vol wereldnieuws en bange vragen fiets ik naar de tuin. Het is koud maar zonnig. Of, koud.. het is fris. Fris en zonnig. Lekker. Ik heb m’n fiets nog niet tegen het hekje geparkeerd of ik hoor al een specht lachen. Vanuit de verte krijgt ie antwoord. Twee lachende spechten, dat is alvast een goed begin. Daar, in de boom, vlakbij, daar zit ie. Een haarscherp silhouet, hakkend in de stam. De boom is nog kaal, de specht wordt nog niet aan het oog onttrokken. Een tijdje sta ik te kijken, tot ie wegvliegt, in golvende vlucht. Ik meen dat het een groene was. Twee eksters werken aan hun nest, een boom verderop. Voor eksters maken ze lieve geluidjes naar elkaar. Kirrend, bijna. Ganzen vliegen luidruchtig over. Een medetuinier roept me gedag, net als een scholekster. Een wulp wil niet achterblijven. In veel schijnbaar dode struikjes en boompjes zie ik voorzichtig de eerste knoppen zwellen. Het speenkruid draagt zelfs al de eerste twee bloemen, en verdomd, daar staan ook al gele krokusjes in bloei. Ik zie nieuwe blaadjes aan de aardbeiplantjes, bollen die hun groene vingers vooruit sturen. Twee pimpelmeesjes landen op de braam, hippen wat heen en weer en zolang ik stil blijf staan trekken ze zich niet veel van mij aan. Hun belangstelling lijkt gewekt door mijn vogelhuisjes en inderdaad, daar kruipt er één naar binnen voor een korte inspectie, waarvan ik hoop dat ie gunstig uit valt. Een roodborstje meldt zich. Zit daar op de rand van een van mijn bakken op en neer te wippen, op die ijle pootjes. Ziet dat ik ‘m zie, en ik zie dat hij dat ziet. Zo staan we een tijdje naar elkaar te kijken. In te schatten wat de ander gaat doen. Dan besluit ie dat ik geen gevaar oplever en hipt ie op de vers omgewoelde grond om te zien of er wat van z’n gading te halen valt. Zo sta ik daar, in mijn bescheiden paradijs, beschenen door een eerste voorjaarszonnetje, ondanks alles gelukzalig om me heen te kijken. En me voor te stellen hoe het straks zal zijn, als alles weer in het blad staat, als alles weer gaat uitbotten en bloeien. En ik hoop dat het waar is wat ik onlangs toevallig las, in het boek op mijn nachtkastje. Ik wil dat het waar is, wil niet geloven dat het niet waar is. Dat de zachte krachten zullen winnen, in ’t eind.
De zachte krachten zullen zeker winnen
in 't eind - dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zo 't zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.
De machten die de liefde nog omkluistren
zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen,
dan kan de grote zaligheid beginnen
die w'als onze harten aandachtig luistren
in alle tederheden ruisen horen
als in kleine schelpen de grote zee.
Liefde is de zin van 't leven der planeten,
en mense' en diere'. Er is niets wat kan storen
't stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten:
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.
Een gedicht uit 1918 van Henriëtte Roland Holst.
(Nou moet u niet denken dat ik de verzamelde gedichten van Henriëtte Roland Holst op mijn nachtkastje heb liggen, ik heb niet eens echt een nachtkastje, nee, ik las de eerste regel in de bundel zeer korte verhalen van A L Snijders, die ik wel op mijn niet bestaande nachtkastje heb liggen. Ik vermoed als een citaat, A L Snijders houdt van citeren. Hield van citeren, moet ik zeggen want hij leeft helaas niet meer. Toen ik het las werd ik er door getroffen. Vandaar. De rest van het gedicht heb ik er bij moeten zoeken want zo erudiet als A L Snijders ben ik niet.)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten