Pagina's

donderdag 5 december 2024

De helft



Tussen de buien door fietste ik even naar de supermarkt, voor een snelle boodschap. Halverwege de roltrap naar boven zag ik, te laat dus, wat mij daar te wachten stond. Want daar stond Sinterklaas, in vol ornaat. Met zijn knecht. Daar had ik dus even helemaal geen zin in. Het is misschien ooit een leuk feest geweest, ik heb het ook ooit een leuk feest gevonden, zeker, maar het lachen is mij inmiddels wel vergaan. Ik had dus ook geen zin om het lullige spelletje mee te spelen. Een weg terug was er dan weer niet. Ja, de roltrap naar beneden natuurlijk, maar die begon nou eenmaal boven, en daar stond Sinterklaas, met zijn knecht. Daar was ik al. Gelukkig werden ze nogal in beslag genomen door twee geïntimideerde kinderen die zich door hun vader met het duo moesten laten fotograferen, voor later, en hadden ze tijd noch oog voor mij, maar om geen enkel risico te nemen haastte ik mij alsnog met afgewend hoofd zo onopvallend mogelijk door de toegangspoortjes, met mijn boodschappenkar.
Eenmaal bij de kassa was ik het hele voorval alweer vergeten en maakte ik mijn gebruikelijke flauwe grapjes en praatjes tegen de kassamedewerker van dienst. Een Surinaams aandoende mevrouw die gewoonlijk wel voor een gemoedelijk niemendalletje in was. Vandaag niet. Vandaag kreeg ik alleen zeer korte, afrondende antwoorden en slechts de hoogstnoodzakelijke teksten over zegels, kassabonnetjes en een prettige avond. Jammer, vond ik het, maar goed, ik heb ook niet altijd evenveel zin in de dag.
Pas toen ik op de terugweg naar de roltrap Sinterklaas weer zag staan, met zijn knecht, meende ik het te begrijpen. Want deze Piet, zag ik nu pas, had wel heel erg veel roetvegen onder zijn afropruik. Je kon nog net zien dat het als roetvegen bedoeld was, maar je kon ook vrij goed zien dat het concept roetveegpiet niet aan deze twee besteed was. En ook niet aan de supermarkt dus. Als ik een werknemer van kleur van de supermarkt was, had ik ook de pest in gehad. Sterker nog, ik had nu als witte klant al de pest in. We hebben de mond vol van integratieproblemen de laatste weken, maar zelf een klein stukje opschuiven is nog altijd teveel gevraagd. En dat zou wel eens op zijn minst de helft van het integratieprobleem kunnen zijn.

maandag 17 juni 2024

Hallelujah!


Er is nogal wat om je aan te ergeren, deze dagen. Of laat ik zeggen: er zijn nogal wat dingen waar ik mij aan erger, deze dagen. Of zijn het al weken? Lang, in elk geval. En veel. Bijna alles, eigenlijk. En bijna iedereen. Het kan door het weer komen, of de leeftijd, de tijd van het jaar, of het is genetisch bepaald.. geen idee. Feit is dat het een feit is. De regen, de slakken, de wind, m’n opgevreten pompoenplantjes. De krant, de politiek, het rariteitenkabinet waar we mee opgezadeld worden. Verschrikkelijk. De toestand in de wereld. Het niet aflatend geleuter over volslagen onbelangrijke en oninteressante futiliteiten daar tegenover, vul hier zelf iets in want ik wil het er niet eens over hebben. Mensen die overal waar ze zijn over hun telefoonscherm lopen of zitten of staan gebogen. Mensen met een grote koptelefoon op straat. Mensen die in de auto telefoneren. Automobilisten die zich niet aan de maximumsnelheid houden. Doodgereden dieren. Automobilisten die niet kunnen ritsen. Nederlanders kunnen niet ritsen. Nederlanders willen inhalen en voordringen, gas geven voor oranje. Veel te grote auto’s. Automobilisten die sturen met enkel één vlakke hand ronddraaiend op het stuur. Afschuwelijk. Elektrische fietsen. Mannen met achterstevoren petjes als ze daar veel te oud voor zijn. Lachende dj’s op de radio. Kutmuziek. Reclame op de radio. Reclame overal. Maaltijdbezorgers, pakketbezorgers. Blauwe busjes, gele busjes, witte busjes. Overdreven luxe. De totale nutteloosheid van de hele klerezooi. Meningen, analyses, beschouwingen, comments. Alles. Iedereen. Overal en altijd. Vooral ook ik zelf. Ja, vooral dat ook.
In een poging dit tij te keren trok ik vanochtend naar het strand, en de zee. De wereld zou zich er weinig van aantrekken, maar misschien kon ik mijzelf even het zwijgen opleggen. Het was een spontane opwelling. Ik las een nostalgisch boek over het leven in Den Haag, waarin de schrijver het had over het strand van zijn jeugd. Van mijn jeugd dus. En mijn jaren als jonge vader, toen alles nog goed en mooi was, van nu uit gezien. Den Haag. Het Haagse strand. Dus dat leek me opeens een goed idee. Er lagen allerlei verantwoordelijkheden en taken op me te wachten maar die lagen er gister ook al en morgen waarschijnlijk nog wel, ik was allang blij dat ik weer gewoon eens ergens zin in had. Het strand. De zee. Het Haagse strand was te ver weg uiteraard, maar de zee blijft de zee blijft de zee, ook hier. Daar ging ik.
Echt lekker weer was het niet, al was het droog. Er stond een stevige wind en het was koud. Tegen alle regels in begon ik met de wind mee te lopen. Dan moest ik straks tegen de wind in terug. Dat zou me leren. Het ging meteen al beter. De zee schuimde me tegemoet, met woeste golven, het helmgras op de duinen waaide een uitbundig synchroon ballet. Een hoofd vol spoken, gedachten en herinneringen. Duitse toeristen probeerden er nog wat van te maken. Dik ingepakt in winterjassen, met capuchons over de mutsen zaten ze ineengedoken op hun meegebrachte klapstoeltjes net te doen of het wél juni was, en lekker weer. Een kleumend gezin zat dicht tegen elkaar aan gekropen de zak met zelf belegde broodjes leeg te eten. Verderop een afgeraffeld zandkasteel. Ik zag er de humor wel van in. Er waren wandelaars met honden, er waren wandelaars zonder honden. Mensen liepen hand in hand, in vertrouwelijke stilte of in gesprek. Iedereen maakte er het beste van, zag ik. Buitelende meeuwen. Aalscholvers zwoegend tegen de wind. Een tiental strandlopertjes trippelde gedurig met de vloedlijn heen en weer, speciaal voor mij. Wolken waaiden over. Af en toe de zon.
Zo stond ik daar dan een tijdje in de branding te staren, de eeuwig durende branding. De golven. De horizon. Het was er altijd geweest, het zou er altijd zijn. Een geruststellend en troostend idee. In het zand had iemand met grote, regelmatige letters HALLELUJAH! geschreven. Nou ja, dat was misschien wat overdreven, maar uiteindelijk kon ik toch ook niet anders dan denken dat het zo beroerd nog niet was. Eigenlijk. Het was nog niet van harte, maar het was een begin.

zaterdag 15 juni 2024

De peultjes zijn veilig


Gekrakeel in de buurtuin. Een ekster is verstrikt geraakt in een net over de peultjes. Het is een gekrijs en een gefladder van jewelste, maar de peultjes zijn veilig. Uit het bosje langs het pad wordt alarmerend mee gekrijst, er huist al seizoenen lang een eksterfamilie in een van die bomen, waarschijnlijk is dit er een van. De buurman is er niet. Er is helemaal niemand, trouwens, als ik eens aarzelend om me heen kijk. Nee, ik zal dit zelf op moeten lossen.
Op de socials zie je wel eens filmpjes van stoere mannen die een eland aan het gewei uit het drijfzand trekken, of twee boze zwanen uit de knoop halen, of een bijtgrage zeehond uit een plastic emmer bevrijden of iets anders heldhaftigs en hartverwarmends. Zoiets staat er dan ook altijd onder, met veel beginkapitalen en in het Amerikaans. This Guy Ran Into A Giant Animal Caught In A Net And This Is What Happened. Watch Till The End. Het bevrijde dier kijkt dan namelijk ook altijd nog even niet begrijpend en tegelijk hartverwarmend dankbaar om.
Maar om mezelf hier nou te gaan staan filmen terwijl ik een ekster uit het net van de buurman bevrijd, dat lijkt me eerlijk gezegd nogal een gedoe. Beetje overdreven ook. Al bijt het dier flink van zich af, met die harde, puntige snavel, dat prehistorische drakentongetje en die kwaaie maar doodsbange ogen. Gelukkig heb ik stevige handschoenen aan dus het deert me niet, maar ik ben evengoed onder de indruk. Het is duidelijk nog een jong beestje, stevig, goed in de veren, maar nog niet bekend met de gevaren van de volkstuin.
Van Vroege Vogels meen ik geleerd te hebben dat een vogel rustiger wordt wanneer je hem op de rug houdt. Die plotseling opduikende kennis breng ik hier in praktijk en dat lijkt inderdaad te werken, de ekster stribbelt minder tegen, neemt een meer afwachtende houding aan. In tegenstelling tot de eksters in het bosje, de ouders vermoed ik, die nu ook het bosje uit zijn gekomen en op dakjes hier en daar heen en weer wippend en af en aan vliegend vreselijk tekeer te gaan. Ik hoop maar dat ze me zo niet in de haren vliegen want ik heb ze buizerds en katten weg zien jagen.. ze zijn nergens bang voor.
Voorzichtig probeer ik een tijdje kool en geit te sparen, het is het net van de buurman tenslotte, en kop, vleugels en poten uit de mazen te bevrijden, maar het is hopeloos. Als een rollade zit het arme dier er in vast, het net is sterk en scherp, ik zou het alleen maar verwonden. Het net van de buurman moet eraan geloven, besluit ik.
Terwijl ik een schaar uit mijn huisje haal maakt de ekster het schreeuwend en telkens opvliegend en weer neervallend nog wat erger dan het al is, aangemoedigd door zijn familie. Opnieuw neem ik het beestje in mijn hand, leg het op de rug en spreek het kalmerend toe. Stil maar jongen, stil maar, alles komt goed, ik doe je geen kwaad. Behoedzaam knip ik steeds meer draadjes door. Ik ben als de dood dat ik verkeerd knip, het net is net zo zwart als de ekster en zit soms diep verstopt onder de veren, maar hoe meer bewegingsvrijheid de ekster weer krijgt, hoe minder hij zich lijkt te verzetten, al komt de schaar soms angstig dicht bij zijn kop, steeds rustiger kijkt ze me aan. Alsof ze begrijpt wat ik aan het doen ben. Als ik tenslotte ook de klauwen uit de knoop heb gehaald en ik zeker meen te weten dat er geen stukjes net zijn achtergebleven laat ik de vogel vliegen. In een kaarsrechte lijn verdwijnt hij zonder omkijken zijn bosje in, schreeuwend verwelkomd door zijn familie. Of uitgefoeterd, dat kan ook, ik versta het niet. In elk geval, mijn goede daad zit erop. Zonder beginkapitalen.
Als later op de middag de buurman op zijn tuin verschijnt, beken ik hem dat ik zijn net kapot heb moeten knippen om er een jonge ekster uit te bevrijden. Buurman vindt dat geen probleem en verklaart dat hij het net wat dieper in zal graven, voor de zekerheid, maar denkt ook dat de ekster slim genoeg is om zijn lesje te hebben geleerd.
Vanmiddag, een week later, hing er in de tuin van de buurman een dode kauw ondersteboven met een touwtje aan zijn poot aan een stok gebonden. Met slappe, nog zwart glanzende vleugels onheilspellend deinend op de wind. Voor de zekerheid waarschijnlijk.

maandag 27 mei 2024

Maria


Het was de eerste sterfdag van mijn schoonmoeder. Een dag om bij stil te staan. Bij de gebeurtenis, bij haar leven en de dingen die je met haar deelde. Ruim dertig jaar was ik haar schoonzoon, zij mijn schoonmoeder. Dat is niet altijd van een leien dakje gegaan, een ideale schoonzoon was ik misschien ook niet, en zeker niet altijd, maar de laatste jaren is er toch ook een soort band ontstaan. Wanneer ik er precies mee begonnen ben weet ik niet meer, maar het zal tegen de tien jaar aanlopen dat ik mijn inmiddels oude schoonouders wekelijks een bezoekje ging brengen. In eerste instantie om klusjes te doen, en zo te voorkomen dat ze daar zelf levensgevaarlijk voor op trappetjes en laddertjes klommen, gaandeweg werd dat steeds vaker een uitje met mijn schoonmoeder. Allicht bij gebrek aan voldoende klusjes maar zeker ook om mijn schoonmoeder een plezier te doen want mijn schoonvader was daar niet meer voor te porren. Die wilde dan ook nooit mee, hoewel wij het steeds bleven vragen.
Aanvankelijk maakten we hele fietstochten, door de polder, door de duinen, naar zee. Mijn schoonmoeder wees de weg. Als het te hard waaide naar haar zin namen we de auto om ergens een wandeling te maken. We dronken koffie in een strandtent, als ik lang genoeg aandrong zelfs met appeltaart, aten een ijsje of een patatje of een haring op een bankie in de zon. Onderweg hadden we keuvelende maar ook meer vertrouwelijke gesprekken, over dingen van vroeger en de dag van vandaag. En altijd plezier.
Eenmaal bleken we verdwaald omdat ik voor het eerst merkte dat mijn schoonmoeder niet meer wist waar we waren en ik er altijd blindelings vanuit was gegaan dat zij de weg wel kende, mijn richtinggevoel is non-existent, dat van haar was kennelijk tanende. Vanaf die dag hield ik het beter in de gaten.
In de loop der jaren werden de fietstochtjes noodgedwongen korter, de zee en de duinen haalden we niet meer, het fietsen zelf werd steeds moeilijker zodat we overschakelden op al kleiner wordende wandelingetjes, die de laatste twee jaar steeds meer op elkaar gingen lijken, net als de gesprekken onderweg. Eén ding bleef hetzelfde, we hadden altijd plezier met z’n tweetjes.
Op haar eerste sterfdag werd haar as verstrooid, een goede dag voor zo’n ritueel. Dat gebeurde in kleine kring. Mijn schoonvader en de eigen kinderen. Goed. Dat had ik niet verwacht. Ik doe daar niet verongelijkt over, zo was het nou eenmaal, al ontken ik ook niet dat het mij heeft geraakt.
Ik liep dan nog maar eens ons vaste rondje van de laatste tijd, onder de beuken, langs het water. En ’s middags op de volkstuin zag ik dat juist deze dag de anjer die ik twee jaar geleden van mijn schoonmoeder heb gekregen voor het eerst in bloei was gesprongen. Fel roze. Ik geloof niet in een hiernamaals, noch in andere spiritualiteiten, toch beschouw ik dit als een persoonlijke groet. Dag Maria.

woensdag 22 mei 2024

Door onbekende oorzaak


Vandaag had ik een bijna dood ervaring. Het was in de auto, dat behoeft nauwelijks verbazing. Ik was onderweg naar huis na het wekelijks bezoek aan mijn oude schoonvader. Ik reed op de N9, de tweebaansweg die langs het Noordhollands Kanaal van Alkmaar naar Den Helder meandert. Een drukke weg. 80 km. Dubbele doorgetrokken streep.
In een flauwe bocht naar links zie ik dat een tegenligger zijn flauwe bocht naar rechts niet maakt, te laat opkijkt van zijn telefoontje hoogstwaarschijnlijk, en ruim over de strepen op mijn weghelft komt. De tegenligger is een autotransportbusje, een Mercedes of zoiets. Ik rijd in een klein Peugeotje 107. Bij een botsing ben ik kansloos. Moet ik levenloos door de brandweer uit het wrak gezaagd worden. De tegenligger hoeft alleen naar huis te appen dat het wat later wordt. Klein berichtje in de krant: door onbekende oorzaak kwam het busje op de verkeerde weghelft terecht, het ongeval leidde tot een vertraging van een half uur.
Ik geef een ruk aan het stuur en we missen elkaar op centimeters. Godverdomme zou mijn laatste woord geweest zijn. De motorrijder achter me eindigt ook bijna in de vangrail. En dan is het alweer voorbij. En razen we weer door. Nauwelijks tijd er verder over na te denken.
Het is een verhaal van niks. Omdat het goed is afgelopen. Deze keer. Maar tegen iedereen die in de auto op een telefoontje zit te kutten, om wat voor reden dan ook, zou ik vanaf deze plaats willen roepen: jullie zijn allemaal ongelooflijke klootzakken.

donderdag 9 mei 2024

Vrijheid


In Dordrecht bezochten we een museum waar het ging over vrijheid. Een veelbezongen thema, deze tijd van het jaar. De vrijheid werd er van allerlei kanten en vanuit uiteenlopende perspectieven uitgelicht en toegelicht, met foto’s, schilderijen, voorwerpen, video’s en citaten uit heden en verleden.
Er was ook ruimte voor het perspectief van de bezoeker. Er waren interactieve elementen aangebracht, in de hoop en misschien zelfs de verwachting dat men kennis zou nemen van andermans standpunten en overwegingen en er wellicht zelfs over in gesprek zou raken. Dat zou mooi geweest zijn.
Zo was er een installatie waar je werd uitgenodigd op een voorbedrukt briefje je gedachten over vrijheid te noteren. Je moest dan een zinnetje afmaken dat begon met: Vrijheid is.. Je briefje kon je in een raster aan de muur hangen, tussen tal van andere briefjes. Er hingen veel briefjes. Vrijheid is jezelf kunnen zijn, viel er bijvoorbeeld te lezen. Kunnen doen en laten wat je wilt, stond er ook. Denken wat je wilt, zeggen wat je wilt, geloven wat je wilt. Dat je gerespecteerd wordt. Dat je je eigen waarheid mag hebben.
Van dat laatste mag je dan hopen dat het als cynisch commentaar bedoeld is. Opvallend was in elk geval dat het in de meeste gevallen ging over individuele vrijheid. Vrijheid voor jezelf, vrijheid die een ander moet respecteren.
Verderop in de tentoonstelling kon je aangeven welk van een rijtje maatschappelijke onderwerpen je het belangrijkst vond. Waar jij vond dat onze belastingcenten aan moesten worden uitgegeven. Er stonden grote perspex kolommen, transparante buizen, waar je naar eigen keuze een rood muntje in kon gooien. De natuur, was een onderwerp. Maar ook onderwijs en cultuur. Oplossing van het klimaatprobleem, stikstofreductie.
In de kolom voor lhbtqia+ aangelegenheden zaten maar weinig muntjes. De kolom waar terugdringen van immigratie boven stond was door de bedenkers van de tentoonstelling alvast een stuk hoger gemaakt dan de andere kolommen. Er zaten ook overweldigend meer muntjes in.

dinsdag 30 april 2024

Voortvarendheid komt voor de val


Goed, ik was dus tot het inzicht gekomen dat Heermoes niet alleen maar die gezellige frisgroene pluim is, die uit zichzelf opkomt en de boel welwillend een beetje opvult, als goedkoop groen spul in een duur boeket, maar dat het waarschijnlijk pas tevreden is wanneer er helemaal niets anders meer groeit. Nergens. Ooit. En dat er dus, omdat ik dat ook niet wil, toch een beetje bestreden zal moeten worden. Roundup of andere gifrotzooi, waarvan mijn buren her en der met boerse stelligheid maar blijven beweren dat dat absoluut geen kwaad kan en dat je er anders echt niet vanaf komt, komt er bij mij niet in, ik volg de theorie dat wanneer je het maar consequent blijft wegplukken de plant op een gegeven moment uitgeput zal raken en verdwijnen. Een theorie die de afgelopen jaren, ondanks zeer regelmatig plukken, nog niet erg heeft bewezen ook maar iets met de werkelijkheid in mijn tuin te maken te hebben, maar die ik toch blijf aanhangen. Ik moest er dit jaar gewoon vroeger bij zijn, besloot ik, en meteen de eerste stengels die de kop opstaken weg trekken.
Volgens dit streng ontmoedigingsbeleid ging ik de eerste dagen van het seizoen dan ook telkens een gebogen rondje door de tuin en plukte met grote voortvarendheid handenvol. Emmers vol. Het gaf een tevreden gevoel, ik was goed en milieuvriendelijk bezig.
Wel vond ik dat de stengels er anders uitzagen dan eerdere jaren. Veel minder stevig aanvoelden ook. Er lagen er ook eigenlijk best al veel verlept op de grond. Het was overduidelijk Heermoes, maar het was roze, in plaats van het vertrouwde groen. En het had niet de gebruikelijke pluim. Wel een soort knopje bovenin, een soort.. ja.. je zou het bijna een bloem kunnen noemen, of een paddenstoeltje.
En nu ik er wat meer op ging letten zag ik dat veel van die roze stengels bij het plukken een klein, gelig wolkje loslieten, uit dat knopje. Een wolkje dat zich dansend mee liet voeren op de wind, zich luchtig uitwaaierend liet verspreiden over mijn tuin.
Kort onderzoek leerde mij dat de eerste stengels die Heermoes omhoog stuurt de bladgroenloze bloeiaren zijn. Die dus sporen meegeven aan de wind en daarna verleppen. En dat ik de vijand met mijn voortvarendheid dus waarschijnlijk vooral een groot plezier had gedaan.

zondag 28 april 2024

Iets oers en mythisch


Het zou kunnen dat ik het drie jaar geleden, toen ik in totale onwetendheid met deze tuin begon, nog wel een leuk plantje vond, Heermoes. Equisetum Arvense. Paardenstaart. Of Kattenstaart. Akkerpest, Roobol of Unjer. En nog zo wat fraaie benamingen.Drie jaar geleden, zal ik er eerlijk bij vertellen, startten wij deze tuin met zijn tweeën, mijn vrouw en ik. Maar al snel besloot mijn vrouw haar handen er vanaf te trekken omdat ze geen geduld had met mijn tolerante houding ten opzichte van allerlei spontaan opkomend groen en ze ons destijds al dertig jaar florerend huwelijk niet op het spel wilde zetten. Mijn vrouw verkeerde namelijk niet in totale onwetendheid en trok uit dien hoofde voortvarend allerlei spontaan opkomend groen uit de grond. Waarover ik dan weekhartig sputterde waar dat nou weer voor nodig was. Waarop zij dan weer streng maar rechtvaardig oordeelde dat ‘we’ dat niet wilden hebben, waartegen ik verbolgen protesteerde dat ‘we’ nog altijd met z’n tweeën waren, waarna zij besloot dat we er te verschillende ideeën op na hielden om dit projekt gezamenlijk voort te kunnen zetten. Waarmee het voortaan mijn tuin was.
Het zou zomaar kunnen dat dat toen over Heermoes ging.
Zou zomaar kunnen.
Het zou ook kunnen dat ik het eigenlijk nog steeds wel een leuk plantje vind. Het is niet erg opvallend, het heeft geen protserige bloemen in aanstellerige kleuren, het heeft ook geen groot of mooi gevormd blad maar het is wel een vrolijke, ja, bijna feestelijke groene pluim.
In zijn robuuste soberheid heeft het ook zeker iets oers, dat spreekt mij ook wel aan, iets prehistorisch. Wat ook wel klopt, lees ik, aangezien dit plantje volgens de wetenschap al miljoenen jaren op aarde rondhangt. Het dinosauriërs en ijstijden heeft zien komen en gaan. Waardoor het ontegenzeggelijk iets mythisch krijgt, in mijn ogen in elk geval. Respect.
Het wordt niet echt heel groot, het vult lekker en het doet het altijd. Vraagt geen aandacht. Liever niet zelfs. Laat mij maar lekker wegvallen tegen de achtergrond. Als het niet zo’n ongebreidelde levenslust zou hebben zou je het een bescheiden plantje kunnen noemen.
Maar.
Die ongebreidelde levenslust heeft het dus wel. Zó ongebreideld dat zelfs ik, de teerhartige, die tot nog toe dus zo ongeveer alles dat uit zichzelf opkomt liefdevol omarmde en koesterde, overstag ben gegaan en het te gek vind worden. Het is teveel, het staat overal, het komt overal op, overal tussendoor en tussenin en dwars doorheen, almaar door.
Dus, oer en mythisch of niet, mijn vrouw had bij nader inzien gelijk, dit willen we niet. Nu trek ik het voortvarend de grond uit waar ik het zie. En dat is inmiddels dus overal.

woensdag 24 april 2024

De ideale man


In mijn borst huist een man die er naar snakt om alles, maar dan ook alles op orde te hebben. Niet alleen de wasmand leeg en het aanrecht afgenomen, de afwas weggeruimd, de hoognodige boodschappen in huis, maar alles. Een keurig en ordelijk bestaan waarin alles is geregeld en altijd op zijn plek ligt. Op zijn plek valt ook, en daar blijft liggen. Een man die ’s ochtends welgemoed en energiek opstaat en aan de dag begint, een dag die tot de rand is gevuld met daadkracht en doelgerichte actie. Een man die onvermoeibaar zijn takenlijst afvinkt, zijn voornemens ten uitvoer brengt en zijn projecten aanpakt en afmaakt. Die met plezier gereedschap en schilderkwast tevoorschijn haalt en de klussen in huis ter hand neemt. De nieuwe deur in de huiskamer schildert en van glas voorziet, de gang isoleert en aftimmert, de keuken opnieuw schildert en de trap naar boven, de buitenboel. De regenton aansluit op een nieuwe hemelwaterafvoer. Een kast timmert om de inbouwkoelkast, een wastafelmeubel in de nieuwe badkamer. Die de zolder, zijn werkplek, alle kasten, het hele huis uitmest en ontslakt, spik en span stofvrij tot in de kleinste hoekjes. Kraakheldere ramen, glanzende vloeren. Een man die ook zijn creatieve drang de ruimte geeft en schetst en schildert en tekent en stukjes schrijft. Liedjes en toneelstukken. Die zijn fotoarchief op orde brengt, zijn honderden verhaaltjes selecteert en bundelt. Een man die verstandig aan zijn gezondheid werkt, zijn oefeningen doet, twee keer per week gaat zwemmen, regelmatig een ochtendwandeling maakt. Die de snoeptrommel dicht laat en de drank laat staan. De ideale, de perfecte man kortom. Helaas huist er ook een man in mijn borst die daar allemaal helemaal geen zin in heeft. Een vervelende kerel die niet vooruit is te branden. Dat is jammer. Teleurstellend.

maandag 22 april 2024

Zijn wij niet allen


Ik ga nog wel eens naar de volkstuin om de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontvluchten. Maar het valt niet altijd mee aan de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontkomen. Direct naast het volkstuincomplex wordt de laatste weken nogal doortastend aan een noodopvang voor asielzoekers gebouwd. Om te beginnen werden drie stukken grasland met puin opgehoogd en kavelvullend gitzwart geasfalteerd, waarna er nu in rap tempo drie metershoge, spierwitte, plastic fabriekshallen op verrijzen. Aan één kant zitten steeds kleine vierkante raampjes. Het hele terrein is afgezet met bouwhekken die op hun beurt weer zijn dichtgemaakt met zeilen. De zeilen zijn bedrukt met iets neutraal beige gezelligs maar zullen waarschijnlijk ongezellig klapperen in de nooit afwezige Noordhollandse wind. Het is niet duidelijk of de zeilen bedoeld zijn om de privacy van de asielzoekers straks te beschermen tegen de blikken van de naar ontevredenheid neigende burger of om de naar ontevredenheid neigende burger de aanblik van de gelukszoekers zoveel mogelijk te besparen. Misschien dient het beide doelen, dat zou kunnen. Met betonplaten is langs de parallelweg een voetpad aangelegd waarlangs de asielzoekers straks naar het tunneltje onder de provinciale weg door kunnen lopen, om van daaraf naar het centrum te komen. Aan weerszijden van dit pad staat een hek. Ik zie dit allemaal van dichtbij gebeuren omdat ik er vrijwel dagelijks langsfiets, op weg naar mijn tuin. Ook vanaf mijn tuin is de voortgang goed te volgen. En omdat het allemaal vlak naast mijn tuin gebeurt, volg ik ook de berichtgeving in de plaatselijke sociale media. Ik wil er neutraal maar geïnformeerd in staan.
De fout die ik maak is dat ik automatisch ook de reacties lees die onder die berichtgeving worden geplaatst. Ik weet natuurlijk wel uit welke hoek de kille wind daar waait, zeker nu die wind als de heilige wil van het volk wordt afgeschilderd, en dat ik het moet negeren, maar dat lukt me niet. Het kruipt onder mijn huid, het haakt zich vast in mijn humeur. Ik zeul een smeulende doch machteloze boosheid met me mee. Die onhebbelijkheid. Die op niets gebaseerde ontevredenheid. Dat mantra van ‘alles voor de gelukszoekers en niks voor de Nederlanders’. Kijk eens goed naar wat daar gebouwd wordt. Hoe dat eruit ziet. Kijk eens goed naar die hekken. Is dat om jaloers op te worden? Die vijandigheid. Om gek van te worden. Waarom moeten we dat eigenlijk altijd maar negeren? Voor de lieve vrede zeker. Gelukszoekers. Dat we hier nou toevallig het geluk hebben dat het geluk ons met zilveren paplepels tegelijk wordt ingegoten geeft ons nog niet het recht het anderen te misgunnen.
Enfin.
Ik ga nog wel eens naar de volkstuin om de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontvluchten, maar het valt niet altijd mee aan de harde werkelijkheid en het wereldleed te ontkomen.

dinsdag 9 april 2024

Eend en ei


Er zat een eend in de tuin, toen ik er aankwam. Een mannetjeseend. Een woerd, zoals dat dan heet. Tussen de alweer wild om zich heen grijpende braamstruik en de bak met longkruid, akelei en ander spul dat nog een plekje moet krijgen, daar zat hij. Ik zag hem en hij zag mij. Ik probeerde nog voorzichtig en omzichtig te doen, om hem niet te verjagen, want zo ben ik. Ik voel me dan vereerd dat zo’n dier mijn tuin uitkiest, om zich op zijn gemak te voelen. Jaja, wereldvreemd, ik weet het, maar laat me nou maar. Bovendien, dacht ik, eet hij tijdens het aangenaam verpozen nog wat slakken, want met slakken heb ik dat niet, dat ik me vereerd voel dat ze mijn tuin uitkiezen. Slakken zijn de uitzondering op bijna elke regel.Hoewel eenden ook de nodige schade kunnen aanrichten, heb ik ondervonden. Tuinbonen bijvoorbeeld, of kikkererwten, zijn ze dol op en wippen ze zo uit de grond als je er even niet bij bent om vertederd naar ze te kijken. Maar goed, ik dwaal af.
Net als de eend, die niet zonder meer van mijn goede bedoelingen uit wilde gaan en luid snaterend opvloog. Verontwaardigd, leek het, maar zo klinkt het al snel, bij eenden.
Een voorval van niks, ik was het alweer bijna vergeten toen ik een dik uur later drie eieren aantrof in mijn hooiberg. Eendeneieren. Nou ja, hooiberg is een overtrokken woord. Naast mijn compostbakken heb ik een heuphoog bergje dood gras, dat ik zo in de loop van de tijd uit de grond trek en bewaar, om er in de winter bijvoorbeeld de Gunnera mee af te dekken, tegen de tegenwoordig immer uitblijvende vorst. Of het mondjesmaat aan de composthoop toe te voegen, zoals nu. Of, als het teveel wordt, er plaggen van te draaien, als biologisch afbreekbare erfafscheiding. Enfin, ik dwaal weer af.
Op dat heuphoog bergje dood gras dus, lagen drie eieren. Eendeneieren. In een nauwelijks noemenswaardig kuiltje. Een kuiltje dat waarschijnlijk was ontstaan door drie eieren in een bergje dood gras te leggen. Daar was weinig inspanning aan verloren gegaan.
Ik kon me zo gauw niet herinneren of er nou ook een vrouwtjeseend was opgevlogen toen ik aankwam - hoe heet eigenlijk een vrouwtjeseend? Of heeft die geen aparte naam? En zo nee, waarom niet? - dus.. of ik het broedproces had verstoord. Maar voor ik me daarover schuldig kon voelen herinnerde ik mij ooit ergens te hebben gelezen dat eenden eerst een paar dagen elke dag een of twee eieren leggen en pas gaan broeden als er een hele doos in het nest ligt. Dat ze de boel tot die tijd onbeheerd aan het lot overlaten. Min of meer onbeheerd, denk ik nu, want die mannetjeseend zat natuurlijk op wacht. Voelde ik me toch nog een beetje schuldig. Al besloot ik ook dat het op zijn minst een buitengewoon onhandige plek was om een nest te beginnen, middenin in een van menselijke activiteit bruisende volkstuin, open en bloot op een heuphoog bergje dood gras, als op een presenteerbladje voor de alomtegenwoordige eksters, kauwtjes en andere rovers. Dat is vragen om moeilijkheden. En die hadden ze meteen ook gekregen want één van de drie eieren was al opengehakt of opengebeten, vermoord in elk geval, al zat de dooier er nog in.
Ja, kijk, en dan ga ik me dus betrokken voelen. Verantwoordelijk. Dat worden dan mijn eieren. Mijn eenden. Dan zie ik de pulletjes al bijna schattig en donzig door mijn tuin scharrelen. Dus ik verwijderde het kapotte ei, verschikte wat aan het hooi, dat het er iets minder open en bloot bij lag en hoopte er het beste van. Maar ja, zo’n ekster of zo’n kauwtje is ook niet achterlijk natuurlijk, die weet heus nog wel dat daar meer dan één eitje lag, in dat hooibergje. En inderdaad - ik was er speciaal vóór mijn andere plannen uit voor naar de tuin getrokken - trof ik de volgende ochtend slechts de resten van een feestmaal aan. In de tegenoverliggende tuin zag ik twee eenden rondscharrelen. Of het mijn eenden waren wist ik niet. Of ze net zo teleurgesteld waren als ik, kon ik ook niet zien.

donderdag 21 maart 2024

De eerste hommel, het bloeiend speenkruid


Altijd eerst een rondje lopen. Dat is een vuistregel die ik las bij Jan Wolkers, in zijn tuindagboek Amstelglorie. Het boek is te dik om nu even snel het letterlijke citaat op te snorren, wat wel leuk geweest zou zijn, maar hij trekt erin van leer tegen zijn nijvere buren die direct na aankomst druk beginnen te schoffelen en te spitten en te harken, zonder acht te slaan op al het moois dat hun tuin elke dag te bieden heeft. De kleine veranderingen, de verschillen met de vorige keer, de sporen die werden achtergelaten door de natuur. Ik heb het boek met veel plezier gelezen en ik zal niet ontkennen dat ik voor mijn eigen tuin heimelijk het door hem beschreven walhalla voor ogen heb. In elk geval het tomeloos plezier dat hij eraan beleefde en het lyrisch proza dat hij erover schreef. Een mens mag ambities hebben.
Het rondje lopen is daarom ook vaste prik. Even kijken hoe alles erbij staat, wat er al uitloopt of af begint te sterven. Of het al opkomt, kleur krijgt of doorschiet. Of er al aan gevreten is en door wie.
Soms gaat zo’n rondje ongemerkt over in het één of ander klusje dat zich opdringt, soms ook is het zó uitgebreid en duurt het zo lang dat er geen tijd over blijft voor de klusjes waar ik mee van huis ging. Soms eindigt het zelfs in een tuinstoel in de zon met een boek op schoot, waarom niet.
Ook vandaag maak ik het rondje en zie de mooiste dingen in mijn verwilderd paradijs. Het eerste piepkleine, teer groene blaadje aan de berkjes, strooiselroof van een vakantie in eigen land twee jaar geleden. De ribes, als snoeiafval van de stoep geraapt en in een flesje laten wortel trekken, krijgt een donkerroze bloempje. In de smeerwortel, die ik vorig jaar tijdens een wandeling ergens bij Mijdrecht uit de grond stak, zitten de eerste paarse bloemknoppen, mijn favoriete kleur voor de smeerwortel. Dat deze paars zou worden wist ik bij het uitsteken nog niet, dus dat is een gelukkie. Her en der komen de groene punten omhoog van de bolletjes die ik eerder vergeten was in de grond te stoppen, die overwinterden in een mandje in mijn huisje en daar deze weken dan alvast maar begonnen uit te lopen. De harige knoppen aan de peer van de buurvrouw. Een zwarte regenworm die een bovengronds wandelingetje maakt maar dan snel weer een tunneltje in duikt. De eerste hommel, twee kleine vossen die om elkaar heen buitelen en landen op het blauwe druifje. Een valkje vliegt over, met spiedende blik, de groene specht lacht erom in de verte. De roos, de braam, de aalbes, de vuurdoorn. Het bloeiend speenkruid. De miniatuur bloemetjes van groot ereprijs en kleine veldkers. Madeliefjes, paardebloemen, de eerste kievitsbloem. Alles loopt en bot uit, springt opnieuw in het leven. En is van een adembenemende en hoopgevende schoonheid.

woensdag 20 maart 2024

Gunnera Tinctoria


Van de week heb ik mijn Gunnera uitgepakt. Voor de winter bedek ik de afgestorven stompen liefdevol met het eigen dode blad en een berg hooi uit eigen tuin, want hoe stoer de plant mag zijn, hij kan niet tegen de vorst. Het is niet voor niks een exoot tenslotte. Zeker tegen het voorjaar, wanneer de eerste bladeren er stronteigenwijs al weer veel te vroeg aan komen, levert dat verdrietig stemmende taferelen op van in de knop bevroren jong leven en lelijke bruine randen aan geschonden blad voor de rest van het seizoen. Nu waren de weersvoorspellingen vorstvrij voor de komende dagen, de eerste bladeren staken al een tijdje steeds groter door het hooidek heen, als wuivende handen van drenkelingen boven de golven, dus ik achtte de tijd wel rijp hem de ruimte te geven.
Net op tijd zag ik al snel, of misschien zelfs wel een tikkie te laat, want die zware plak nat hooi had al wel voor wat kromme stengels gezorgd en, erger, voor wat zwarte rotplekken hier en daar. Het is moeilijk het helemaal goed te doen. Maar afgezien daarvan zag het er veelbelovend en levenslustig uit. De komende tijd zal ik de weerberichten in de gaten houden om bij het minste geringste alsnog de beschermende hand te bieden en ik hoop dat mijn aandacht niet verslapt want de Gunnera is de trots van mijn tuin, zorgwekkend invasief uitheems of niet. Ik lees, voor het eerst trouwens, dat er zelfs een Europees verbod rust op bezit, handel, kweek, transport en import van de soort, maar dat tempert mijn enthousiasme niet. Zeker niet. Er zijn belangrijker regels die met voeten getreden worden. De verkeersregels, om maar eens iets te noemen. Bovendien lees ik drie zinnen verder de typisch Nederlandse houding ten opzichte van wetten en regels: Heeft u een Gunnera in de tuin, dan mag deze blijven staan. Hij mag zich alleen niet vermeerderen.
Mijn liefde voor de Gunnera begon denk ik in het Haagse Zuiderpark, meer dan dertig jaar geleden, waar er destijds in elk geval een aan de vijver stond. Met enorme bladeren, als paraplu’s zo groot, als parasols zo hoog. Ik kwam daar als kind al vaak langs, het was niet ver van ons huis, ik zat er vlakbij op school, de lagere school, de kinderboerderij was ernaast. En ook later nog geregeld, het zuiderpark bleef op allerlei manieren deel uitmaken van mijn leven.
Maar mijn aandacht werd er dus dertig jaar geleden pas voor het eerst op gevestigd door mijn kersverse vriendin waarmee ik die dag door het Haagse Zuiderpark wandelde, innig gearmd uiteraard. Zij leerde mij die naam, zij wist dat soort dingen, en ik ben hem daarna niet meer vergeten. Ik associeer mijn liefde voor de Gunnera nog altijd met die voor haar die inmiddels mijn vrouw is.
Na die eerste keer zagen wij vaker samen de Gunnera, of Mammoetblad. In parken, kassen en botanische tuinen. En telkens bracht ik dan die eerste keer als bijzonder moment in herinnering en zo werd de Gunnera van lieverlee iets van ons samen.
Voor meer dan één verjaardag kocht ik vanuit die gedachte een Gunnera voor mijn vrouw. De eerste stond een zomer lang in de achtertuin tussen het Groot Hoefblad maar hield het daarna voor gezien, geïntimideerd wellicht door zijn inheemse, niet minder invasieve achterneef. Een ander exemplaar hielden we twee jaar goed in een pot op het terras maar geen pot is groot genoeg voor een plant die nou eenmaal niet voor niets Mammoetblad of Reuzenrabarber wordt genoemd, dus een echt succesvol projekt werd het niet.
De exemplaren die ik nu op de volkstuin naast mijn vijver heb staan zijn afdankertjes van een buurvrouw op het complex. Die had ze twee winters geleden liefdeloos uit de grond gehakt en stond op het punt ze naar de composthoop af te voeren, maar ik mocht ze ook wel hebben, zei ze, toen ze me beteuterd naar de bijna wortelloze kluiten in de berm zag kijken. Siberische rabarber, was het volgens haar. Ik durfde dat, bleu als ik ben, destijds niet al te stellig te bestrijden, maar het was toch echt Gunnera. Gunnera Tinctoria, volgens mij. Maar dat durf ik hier en nu dan weer niet al te stellig te beweren.

zaterdag 16 maart 2024

Sleedoorn, sporkehout en zwarte els


Je kon gratis bomen op komen halen. Een groen initiatief dat meerbomen.nu heette en zich niet per se tot onze gemeente beperkte maar waar de gemeente wel zo’n beetje bij betrokken was, geloof ik. De bomen en struiken die werden uitgedeeld waren namelijk, zo luidde de disclaimer, afkomstig uit gemeentelijke bermen, perken en plantsoenen, waar ze kennelijk in de weg hadden gestaan of te talrijk waren geworden. Het ging om nog heel jonge boompjes die langs deze sympathieke weg van de shredder werden gered en een tweede kans kregen in particuliere tuinen.
Aanvankelijk ging het er nogal officieel aan toe. Je kon je online aanmelden en als je je doopceel had gelicht en had aangegeven hoeveel boompjes je mee dacht te nemen en waar je ze dacht te gaan zetten, kreeg je een QR code waarmee je verzocht werd je binnen een bepaald tijdslot bij de zogenoemde bomenhub te melden. Het kwam beslist nog bekend voor allemaal. En het kwam beslist ook bij me op het maar aan me voorbij te laten gaan allemaal, als het zo moest. Maar ik had mijn zinnen gezet op de sleedoorn, het sporkehout en de zwarte els, die ik op de site tussen de aanbiedingen had zien staan, ik vond het dan ook wel weer een sympathiek initiatief, een stuk minder bewerkelijk ook dan mijn normale methode van strooiselroof en tot mislukken gedoemde zaadwinning, dus ik lichtte braaf mijn doopceel en meldde mij aan voor het bescheiden aantal van drie boompjes. Ik hoopte op sleedoorn, sporkehout en zwarte els, maar daar vroeg het systeem niet naar en daar deed het ook geen uitspraken over.
Er stond al een flink rijtje gratisbomenliefhebbers zag ik, toen ik aan kwam fietsen bij aanvang van mijn tijdslot. Mijn eerste neiging bij het zien van een wachtende rij is vluchten, rechtsomkeert maken, maakt niet uit waar het voor is, al was het gratis bier. Ook nu was dat de aanvechting. Dan maar niet. Rot op. Maar goed. Het was mooi weer, voor het eerst in vele lange maanden van grijze regenval, ik dacht aan mijn sleedoorn, mijn sporkehout en mijn zwarte els en zette even mild als dapper door. Waarna de zelfverbouwde rapen niet zo gaar werden gegeten als voorzien.
Ik werd gekoppeld aan een gemoedelijke dame die me langs alle mogelijkheden leidde die ze stuk voor stuk met evenveel aanstekelijk enthousiasme aanprees. Ik sputterde tegen dat ik me voor drie boompjes had ingeschreven en dat ik dus niet onbescheiden wilde zijn, hoewel ik ook wel had gezien dat er aanhangers vol werden afgevoerd, maar dat vond de vriendelijke dame helemaal niet nodig. Er was ontzettend veel en ik mocht nemen wat ik wilde. Wat bijvoorbeeld te denken van deze aalbes, deze zwarte bes, deze vlier, deze krulwilg? Een Gelderse roos, een framboos, een braam? Esdoorn, lijsterbes, kastanje?
Ik ging me bijna schuldig voelen met mijn karige drie boompjes. Dat ik bij het meeste moest toegeven dat ik dat al had of niet wilde. Dat mijn tuintje nou ook weer niet zó groot was, al had ik inmiddels wel half en half besloten dat ik mijn geluk misschien beter met struiken en bomen kon gaan beproeven dan met sla, tomaten en radijsjes. Knolrapen, lof, schorseneren en prei. Dat dat toch allemaal niet lukte en ik met bomen en struiken waarschijnlijk meer plezier zou oogsten dan met tot de bodem afgekloven rijtjes pril opkomend moestuingroen.
Enfin. Uiteindelijk verliet ik de bomenhub met een flinke bos gemengd hout onder mijn arm, zo blij als een kind.
Eenmaal op de volkstuin wist ik mijn geliefde sleedoorn nog wel te onderscheiden, vanwege de vervaarlijke doornen. Het felbegeerde sporkehout en de diepgewenste zwarte els zal ik pas weten te staan wanneer er blad aan komt.

woensdag 13 maart 2024

Een lullig begin




Ze hebben verdomme mijn perenboom gestolen. Ja, nee, ze hebben hem niet uitgegraven en de zompige, lege kuil voor mij achtergelaten om mijn nek over te breken - wat sommige mensen op dit vredig volkstuincomplex die ik het onverkwikkelijk nieuwtje vertel blijkbaar ook zelfs nog voor mogelijk schijnen te houden - hij stond nog in zijn grijze pot met handig handvat en zelfs het kleurige label er nog aan tegen mijn huisje te wachten tot ik eindelijk eens de tijd nam hem in de grond te zetten. En dat was dus vandaag.
Ik weet heus wel dat dat beter in november kan, omdat de bodem dan nog warm is en de plant dan lekker veel energie kan steken in het aanmaken van wortels, met de perentijd achter de rug, maar dat kwam er steeds niet van en met de kennis van nu had dat arme boompje dan inmiddels een paar maanden met z’n voetjes in het water gestaan, met die eeuwigdurende regen deze winter, wat waarschijnlijk weer tot wortelrot had geleid. Je doet het niet snel goed, met een tuin.
Maar goed, dat maakt nu dus allemaal niet meer uit, want nu hebben ze verdomme mijn perenboom gestolen. Een beetje ongelovig kijk ik naar de plek waar hij van de week nog stond. De Overijsselse kei die in de pot lag, tegen het omwaaien, ligt nu op de kale plek in het gras. Tegen beter weten in loop ik een rondje over mijn erf. Had ik hem dan toch ergens anders neergezet? Heeft iemand hem misschien zorgzaam in mijn huisje gezet? Is hij evengoed weggewaaid? Onzin natuurlijk, ik wil het niet geloven, maar hij is gewoon gejat.
Wat ik vooral niet wil geloven is dat het iemand van het tuincomplex is geweest. Zijn we hier soms niet allemaal uit hetzelfde hout gesneden? Zachtaardige natuurliefhebbers waar geen greintje kwaad in steekt? Toch kan ik het ook niet laten op de fiets een inspectieronde langs de andere tuinen te maken, op zoek naar sporen en aanwijzingen.
Een kansloze missie, weet ik van tevoren al, want er zijn zo’n honderd tuinen. En als zo’n perenboompje in de grond staat is het een anonieme stok tussen de andere stokken waarvan ik in elk geval niet kan zeggen of het appels of peren of pruimen zijn. Of hij staat in een afgesloten huisje waar ik hem sowieso niet zie. Nee, ik zal me er bij neer moeten leggen: niet alles is wat het lijkt, en mijn perenboom is weg, een lullig begin van het tuinseizoen.
Blijft over de vraag wie dan zoiets doet? En waarom? Een perenboompje van nauwelijks een meter hoog. Een perenboompje van dertig euro. Een perenboompje waar met veel geluk over een jaar of drie misschien eens een keer één peer aan komt.
Ik kan alleen maar hopen dat dat dan een heel vieze peer zal zijn. Met de bittere smaak van schuld en wroeging.