Pagina's

donderdag 26 april 2012

Onder de mensen

Op het perron kwam de man een voetbalsupporter tegen. Dat kwam wel eens vaker voor, hij was er alleen nooit zo blij mee, eerlijk gezegd. Dit was er dan maar één, maar toch.. als er één was, waren er meestal nog wel meer ook en het waren nou niet bepaald zijn favoriete medereizigers, in het algemeen. Hij wilde niet denigrerend overkomen, maar van volwassen mensen die zich vrijwillig uitdosten met lelijke lange sjaals met grote letters en debiele petjes en hoofddeksels in schreeuwende hoempapakleuren had hij nou eenmaal nooit zulke hoge verwachtingen. Het mócht wel van hem, dat wel, natúúrlijk.. vrijheid blijheid, zeker.. maar hij hoefde er niet per se mee in een trein te zitten.
Hij hoefde er trouwens ook niet per se een gesprek mee te voeren, maar daar dacht deze voetbalsupporter jammer genoeg anders over. De man liep recht in zijn armen, er was geen ontkomen aan. Hij probeerde het nog wel, maar de voetbalsupporter was zijn praatje al begonnen en liep gewoon achter hem aan. De man had geen andere keuze dan maar zo goed en zo kwaad als het ging een beleefd eindje met hem op te kletsen tot de trein kwam, al wist hij niets van voetbal.
En ach, dacht hij na een tijdje, uiteindelijk viel het ook wel weer mee. Goed, de supporter had een lelijk petje diep over zijn waterige ogen getrokken, zodat zijn haar vanachter raar omhoog werd gehouden, het petje in, en boven het bandje door het gat dat daar zit er weer uit, met een vreemde horizontale scheiding op een merkwaardige plaats, maar dat zag je bijna niet door de wanstaltige sjaal die om zijn nek zat gewikkeld, en verder was hij eigenlijk niet onvriendelijk. Hij babbelde goedmoedig door over de wedstrijd en de goals, de kansen en de gespannen verwachtingen voor de volgende week.
En omdat hij nou eenmaal toch in het schuitje zat stelde de man af en toe een vraag, om het gesprek dan ook maar op gang te houden. Ach ja, dacht de man, ach ja. Wat kon het ook voor kwaad een praatje te maken met je medemens. Hij begon al bijna niet meer op te zien tegen wat hoe langer het praatje duurde steeds onvermijdelijker werd: een gezamenlijke treinreis. Samen in een bankje tot op zijn minst het eerstvolgende station. Dat moest dan maar, dacht hij zelfs al bijna, wat maakte het uit. Hij moest het maar zien als een journalistiek antropologisch avontuur, je wist nooit wat je allemaal meemaakte.
Tot de supporter halverwege zijn zin een pauze inlaste om zijn wijsvinger tot aan het derde kootje in zijn neusgat heen en weer te draaien, op zoek naar Joost mag weten wat. Toen had de man het wel weer gehad met de antropologie en de menslievendheid.
Maar ja, hoe kwam hij er nu weer vanaf?

4 opmerkingen: