Omdat het wild om zich heen grijpend wereldnieuws ons al sinds het ochtendblad bedrukte, waren wij ’s middags naar het strand gereden, in een poging de ellende wat van ons af te schudden. Het wereldleed even te vergeten. Het strand en de zee zijn daar meestal wel goed voor. De zon op je bol, de wind in je haar, de blik op de einder. Zo liepen we een rondje door de duinen en een eindje langs de branding, tot we het te koud kregen van de wind en maar weer eens op huis aan gingen. Ik zal niet zeggen dat het wereldleed vergeten was, je doet wat je kan. In elk geval was de stemming tijdelijk iets minder bedrukt.
Zeer tijdelijk.
Op een verder verlaten kruispunt met vrij uitzicht over een uitgestrekt polderlandschap werden wij over het hoofd gezien door een auto van links die, toen dat eenmaal duidelijk was, niet meer te ontwijken viel. Met veel geraas boorden wij ons in de rechterflank van wat inmiddels de tegenpartij heet en seconden later stonden beide auto’s zwaar beschadigd in de berm. Total loss, weten we inmiddels van ons eigen lieve autootje.
Waarna zich een overvloed aan gebeurtenissen ontrolde.
Uit de andere auto stapte een in paniek huilend en telefonerend meisje, dat nauwelijks vijf minuten later door haar moeder in de troostende armen werd gesloten. Een grote woede maakte zich in mij los. Een omwonende kwam nurks, met de handen in de zakken vertellen dat dit op deze kruising dus wel vaker voorkwam. Een passerende jongeman keerde zijn Alfa Romeo sportauto, parkeerde tussen de wrakken in de berm en verleende troost aan alle betrokkenen, zonder aanzien des persoons. Een brede, kale politieman met ‘hondenbegeleider’ op zijn rug arriveerde en interviewde iedereen op kalmerende en crisisbestendige toon. Mijn borstbeen, vier jaar na mijn operatie nog altijd een gevoelige plek, deed pijn door de klap van de gordel. Mijn vrouw huilde en werd getroost door de jongeman van de Alfa Romeo. De agent vond het beter, gezien mijn klacht en verleden, dat er een ambulance kwam. Een meneer met een camera maakte overal foto’s van. Dezelfde meneer waarschuwde dat de airbag zich alsnog kon openen, dat het verstandiger was wanneer ik de auto toch verliet. Ik wilde de auto niet verlaten. Ik verliet de auto, ik moest het portier ervoor open trappen. De agent zei dat het meisje het niet met opzet had gedaan. Dat niemand de deur uitgaat met het plan zijn auto in de prak te rijden. De ambulance kwam, met loeiende sirenes. Niemand had een schadeformulier. De moeder zei tegen het huilende meisje dat ze zich om de auto geen zorgen moest maken - het was de auto van de moeder - de verzekering zou het betalen. Ik was onverminderd boos. Ik moest de ambulance in. Mijn vrouw huilde weer even. De ambulancebroeder knoopte mijn overhemd open. Dat vond hij niet erg, zei hij. Er waren drie broeders. De sleepdienst werd gebeld. Ik werd onderzocht. Mijn vrouw had pijn aan haar pols, die bleek later gescheurd en zit nu in het gips. De sleepdienst arriveerde. De jongeman van de Alfa vroeg of we het verder zouden redden. Dat zouden we. De auto van links werd op de trailer gereden. We bedankten de jongeman met de Alfa. Onze auto werd met gaffertape bij elkaar geplakt en achter de trailer gehangen. De sleepdienst bracht ons naar huis. De chauffeur deed rijdend de administratie op zijn telefoon en hield niet op met praten. Weer thuis begon het grote appen en telefoneren. En het verzekeringscircus.
Dus ja, het wereldleed, dat waren we toen wel even vergeten. Al was dat ook maar weer tijdelijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten