Say Cheese, de tentoonstelling van Martin Creed in museum Voorlinden, is genomineerd als Best Exhibition Of The Year. In het Engels, want in samenwerking met niet minder dan The New York Times. Ik las erover in mijn eigen krant. Of op facebook. Allebei waarschijnlijk, want ik ben ouderwets en modern tegelijk, omdat ik nou eenmaal niet kan kiezen. Al is facebook natuurlijk ook niet direct hot meer, dat weet ik heus wel, maar ik dwaal af.
De beste tentoonstelling van het jaar dus. Van de héle wereld nog maar liefst. Dat is nogal wat. Tjongejonge, toe maar.
Je zou je natuurlijk kunnen afvragen welke algemeen geldende criteria daar precies bij zijn gehanteerd. En wie die heeft opgesteld. En of wel alle tentoonstellingen van de hele wereld netjes en uitputtend zijn bezocht en objectief volgens een sluitend systeem beoordeeld en getoetst. Een hele klus, lijkt mij.
Je zou je daarnaast kunnen afvragen waarom er van hogerhand voor ons bepaald moet worden wat we het beste moeten vinden. Welke tentoonstelling we móeten bezoeken, of bezocht hádden moeten hebben, om erbij te horen. Waarom we niet zelf uit mogen maken wat we mooi of de moeite waard vinden. Of niet.
Je zou je ook kunnen afvragen waarom alles altijd maar een wedstrijd moet zijn. En waarom het blijkbaar zo belangrijk is wie de grootste, de langste, de dikste of de duurste heeft. De meest verkochte, de drukst bezochte, de best bekeken. Waarom dat steeds zo benoemd en benadrukt moet worden. Met predikaten, stickers en uitroeptekens in de overtreffendste trap. Wat een armoe! Het wordt er allemaal niet interessanter van.
Maar goed, dan ben je waarschijnlijk weer een zeurpiet en een azijnpisser en dat wil ik niet, dus dat laat ik allemaal achterwege. Het is een mooie opsteker voor het splinternieuwe museum Voorlinden, en verder negeer ik het hele gebeuren en zeg gewoon dat Say Cheese van Martin Creed een buitengewoon grappige, inspirerende en prikkelende tentoonstelling is. Of was eigenlijk, want hij is al weer een tijdje voorbij. Wie er niet geweest is, heeft het gemist en zal het nooit weten, hoe leuk het was.
Jazeker: leuk. Een verboden woord natuurlijk, in combinatie met kunst. Leuk, dat is oppervlakkig en inhoudsloos en nietszeggend. Beledigend, feitelijk. Maar in dit geval toch echt op zijn plaats en niks mis mee. Want als je het niet leuk vindt om naar vier op elkaar gestapelde stoelen als kunstwerk te kijken, dan is het wel weer leuk om te kijken naar de dame die er ernstige rondjes om heen draait, de brochure in de hand, om het op zich in te laten werken. Om het te doorgronden. En ik vind dat allebei leuk omdat ik het leuk vind om te denken dat het daar hier een beetje om gaat. Dat ik het daarmee heb doorgrond. Dat er hier een beetje gedold wordt met de ingewikkeldmakerij die vaak bij kunst komt kijken. En dat vind ik dus leuk, want daar heb ik zelf ook altijd een hekel aan, aan die dikdoenerij. Sta je net lekker naar een kunstwerk te kijken, loop je net vrolijk door de zalen te genieten, staat er weer een afgestudeerd conservator pretentieus aan je kop te zeuren met onbegrijpelijke prietpraat. Om het werk te duiden. En in een kunsthistorisch perspectief te plaatsen.
Kijk, we zien hier dus gewoon een torentje van vier stoelen, gestapeld van groot naar klein. Als je het dan per se zou moeten duiden, zou je zomaar uit kunnen komen bij de Bremer stadsmuzikanten. Maar dat is te oppervlakkig, voor de brochure. Daar staat namelijk in te lezen, over dit torentje, dat het een verzameling gelijksoortige, alledaagse objecten is, geordend van groot naar klein. En: dat het simpel lijkt, maar dat juist de verzameling van gelijksoortigen maakt dat de verschillen opvallen, en de waarneming verscherpt: de textuur van de bekleding, de lengte van de stoelpoten, de barst in de rugleuning van de bovenste stoel. En: dat het een weloverwogen geheel is.
Goed. En wat zegt de kunstenaar er zelf over? Een stoel wil ook wel eens zitten.
En dat vind ik dan dus veel leuker. En dan denk ik dus dat Martin Creed daarmee een lange neus trekt naar de schrijver van de brochure én de dame die er ernstige rondjes mee om een stapeltje stoelen draait om de essentie van het werk te vatten. Wat haar niet zal lukken omdat zij die essentie zelf is. Waarmee ik dus bij dezen, als mede-onderdeel van diezelfde essentie, dit werk evengoed heb geduid, als onbezoldigd gastconservator, met mijn eigen onbegrijpelijke pretentieuze prietpraat, en de cirkel is gesloten. Altijd fijn, gesloten cirkels.
Leuk dus, kunst of niet. Dat begint meteen al bij de eerste zaal, die van wand tot wand en tot halverwege het plafond is afgevuld met blauwe ballonnen. Het is leuk om daar armenzwaaiend doorheen te banjeren, de ballonnen tot boven je hoofd, je bent al meteen als een kind zo blij. Het is óók leuk om de keurig in pak gestoken dames en heren van wat een bedrijfsuitje van een bank lijkt te zijn daarvoor in de rij te zien staan, met nauwverholen enthousiasme de ballenbak te zien betreden. Of om de giechelende dames met statische kapsels aan de andere kant weer naar buiten te zien komen. Ook leuk: het wanhopig, tot mislukken gedoemd gehannes van de suppoosten om de ballonnen ín de zaal te houden bij het openen van de deuren.
Dan zit de stemming er dus al in. En volgt nog de rest. Waaronder een zaal gevuld met het geluid van 39 metronomen, elk op hun eigen tempo in een psychedelisch nonritme; een wandschildering van helgele één-roller-brede banen, almaar rechtdoor van links naar rechts; een rij van 29 cactussen, van piepklein naar behoorlijk groot, tegen een achtergrond van een zaalhoge piramide van wc-rollen; een wand van boven naar beneden volgeplakt met alle kleuren en soorten tape van vijf centimeter breed die de kunstenaar kon vinden; een flinke stapel houten platen; een gothic pianiste die op gezette tijden het klavier van hoog naar laag en terug afwerkt; duizend afdrukken van vijfhonderd doorgesneden stronken broccoli in alle denkbare kleuren, keurig, zo goed als wandvullend, in slagorde ingelijst; een zaal met drie verschillende maar even aftandse Fiats en naarmate je vordert in de tentoonstelling krijg je er langzaamaan een vrolijke soundtrack bij vanuit de videozaal, waar Martin Creed behalve kunstenaar ook filmer en muzikant blijkt te zijn. En steeds is het niet alleen de lichte toets van de afzonderlijke kunstwerken die het doet, het is eerder de merkwaardige, uitgelaten sfeer van de tentoonstelling in zijn geheel die je betovert.
Dus.. Je moet wel een enorm stuk chagrijn zijn wil je niet vrolijk worden van deze tentoonstelling. Zó leuk. Noem dát maar geen kunst.
Een bezoek aan de tentoonstelling Say Cheese van Martin Creed in museum Voorlinden
Geen opmerkingen:
Een reactie posten