Voor mij
uit, tussen de eeuwige schappen van de supermarkt, liep een bekend gezicht. Daar
liep iemand die ik ergens van kende. Niet heel goed, en het was van alweer een
tijdje geleden, maar toch.. Het was een vrouw. Een leuke, jonge vrouw. Een
opvallende en vrolijke verschijning in een paarse jas en met kortgeknipte, rode
haren in een springerige coupe. Een wakkere blik en een zwierige tred. Het
soort vrouw waar ik, als man, als het zo uitkwam, dan wel eens zo’n beetje
achteloos een praatje mee aan probeerde te knopen. Waarom niet? Met een grapje
of zoiets. Voor de aardigheid. Om mij even in haar aandacht te koesteren. En te
laten zien natuurlijk, dat er ook een hele leuke jonge man aan mij verloren is
gegaan.
Ach ja, het voorjaar hangt in de lucht, dat zal het zijn.
Het lastige was nu alleen dat ik mij verdorie niet meer kon herinneren waar ik
haar dan van kende. Was het een moeder van het schoolplein nog, uit de tijd dat
ik daar dagelijks stond? Nee, waarschijnlijk toch niet, dat was te lang
geleden. Werkte ze in een winkel, een café, het één of andere restaurant? Tja..
wie zou het zeggen.. De bibliotheek misschien, of de boekhandel? De kapper
desnoods? Was het een kennis van een kennis? Het kon allemaal, ik wist het niet
meer..
Zelfs drie volle gangpaden verder, langs de koffie en de thee, het broodbeleg,
de rijst en de pasta en de indische produkten, had ik nog altijd géén idee. En ik
besloot noodgedwongen dat dit gezellige praatje dan maar aan mijn neus voorbij
moest gaan want een praatje waarbij je eerst omzichtig uit moest zien te vissen
met wie je het praatje eigenlijk stond te houden hoefde niet per se gezellig te
worden en met ‘kennen wij elkaar niet ergens van’ hoefde ik natuurlijk
niet aan te komen. Zóveel wist ik er dan ook nog wel van. En ach, zó erg was
het nou ook weer niet. Er was, behalve ikzelf, geen man overboord.
Berustend in mijn lot concentreerde ik mij verder op mijn boodschappenlijstje, de dagelijkse
maaltijd van vandaag, en zette het geval uit mijn hoofd.
In de enige rij bij de kassa’s zag ik haar echter opnieuw. Twee halfvolle karren
voor mij stond zij haar boodschappen af te rekenen. Maar mijn kwartje viel nog steeds
niet, om het zo maar eens uit te drukken. Zelfs haar aandoenlijk onhandig
geklungel met haar pinpas en de charmante verontschuldigende glimlach daarbij
hielpen mij niet verder.
Bij het weglopen draaide ze zich nog even om, om te zien of ze niets
was vergeten waarschijnlijk, ze kende zichzelf misschien, en zo keek ik haar
dan bij toeval alsnog recht in de mooie ogen. Ze had mooie ogen inderdaad. Een duidelijke
blik van herkenning lichtte er in op. Een vrolijke lach brak door op haar
frisse gezicht, en mijn voornaam zong door de supermarkt. Of alles goed was,
vroeg ze nog, en ik riep terug van ja. Dat alles goed was, met mij. Gelukkig
liep ze wuivend door, naar buiten, het voorjaar in. Ik wist nog steeds niet wie
het was.
Dit bericht stond al eerder op dit weblog. In bovenstaande, lichtgewijzigde vorm las ik het voor als column van de week op de lokale radio.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten