Tegenover
elkaar in de trein zaten twee mannen. Stoere mannen. Werkmannen. Zware
schoenen, stevige knuisten, bakkebaarden. Op het tafeltje tussen hen in stonden
zes bierblikjes - halve liters van een bedenkelijk merk - waarvan er vier met
krachtige hand waren samengeknepen. Zoals echte mannen dat doen. Niet om ruimte
te sparen in de oranje bak, maar om aan te geven dat het leeggedronken is. Dat
je het eventueel als asbak kon gebruiken.
Leeggedronken door de mannen, nam ik aan, want aan nummer vijf en zes waren ze
bezig. Het was twee uur ’s middags en het was de trein uit Den Helder, die dus,
gerekend van waar ik instapte, niet veel langer dan 15 minuten onderweg kon
zijn want hij was zowaar op tijd. De mannen hielden er een straf tempo op na,
en het zat er vroeg voor ze op. Ze zouden ook wel middenin de nacht begonnen
zijn waarschijnlijk. Zulke mannen leken het mij wel. En ze hadden het over het
werk.
De man die het hoogste en luidruchtigste woord voerde sprak rap Engels met een
nogal Schots aandoende tongval. Al kon het net zo goed Iers zijn, dat houd ik
nooit uit elkaar. Dat maakt verder ook niet zoveel uit, de lange redevoering die
de man afstak was er moeilijk door te verstaan. Voor mij, in elk geval. Wat ik
er wel uit kon opmaken was dat de spreker erg content was over het eigen
functioneren, zeker wanneer hij dat vergeleek met anderen, die aan dezelfde
klus werkten.
De tweede man sprak niet veel. Aan zijn uiterlijk te zien kwam hij uit
zuidelijke streken. Omdat hij precies leek te weten waar de ander het over had,
of in elk geval op die manier werd toegesproken, nam ik aan dat ook hij aan de
klus had gewerkt. Hij dronk zijn bier en lachte wat, maakte veel instemmende
geluiden. Herhaalde af en toe iets dat gezegd werd. Het Engels waarin dat
gebeurde deed de vraag rijzen of hij de monoloog van zijn metgezel inderdaad zo
goed kon volgen als waar die blijkbaar vanuit ging. Hooguit de strekking, dacht
ik. Maar die was dan ook duidelijk genoeg. Net als de verhoudingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten