Goedgehumeurd ging ik op weg. Een tikkeltje ongebruikelijk misschien, met een reis van ruim twee uur voor de boeg, met het openbaar vervoer, met twee keer overstappen, ook nog, maar toch: ik had er zin in. Het klinkt onwaarschijnlijk, ik weet het, maar zo was het. En niet zonder reden. Ik ging vanavond namelijk uit eten met mijn dochter, die ik, omdat ze zo ver weg woont, nou ook weer niet dagelijks zie. Nu hadden we weer eens afgesproken en ik verheugde me op een vaderlijk avondje gezellig bijpraten. En aangezien ze tegenwoordig zwanger is, en ik dus binnenkort opa wordt, jawel, was er veel, en veel leuks, om uitgebreid over te praten.
Nog geen vijf minuten was ik onderweg, ik stond nét op perron 1, ingecheckt en al, met mijn goede humeur, of een nogal ontnuchterend omroepbericht gooide roet in het eten. Er werd melding gemaakt van een aanrijding met een persoon, verderop. Het treinverkeer was gestremd. Er reden voorlopig geen treinen meer in de richting van waar ik moest zijn.
Een aanrijding met een persoon.
Dat is een eufemisme, dat weet iedereen. Het heeft, vind ik, altijd iets vreemds en ongemakkelijks, wanneer dat zo zakelijk wordt omgeroepen.
Een aanrijding met een persoon.
Het had ook nu iets ongepasts, vond ik, zoals dat zo weinig discreet over de perrons en door de coupés werd gegalmd. Een aanrijding met een persoon. Daar hadden al die passagiers, die dat nu allemaal voor het thuisfront in hun telefoontjes stonden te herhalen, toch eigenlijk niets mee te maken. Dacht ik. Oók vanwege het gemopper en geklaag dat dan op die mededeling volgde. Van mensen die nu misschien een half uurtje om moesten rijden, via een ander station. Of wat langer moesten wachten, op het perron in de zon. Mensen die oprecht verontwaardigd niet begrepen dat er na vijf minuten nog altijd geen bussen waren ingezet.
Twee meisjes binnen mijn gehoorsafstand werden zelfs zéér verongelijkt schijtziek van mensen die voor de trein sprongen. Daar konden ze dus echt geen medelijden mee hebben, lieten ze luid en duidelijk horen. Konden die losers er thuis dan geen einde aan maken, waar niemand er last van had. Waar zíj er geen last van hadden.
Nou ja, ik vond het ook vervelend natuurlijk, dat mijn reis nu werd onderbroken, nog voor hij goed en wel was begonnen. Dat ik eigenlijk misschien ook maar beter rechtsomkeert kon maken. Dat mijn vaderlijk avondje uit erbij in leek te gaan schieten.
En ik vind voor de trein springen nou ook niet echt een discrete manier om het leven te beëindigen. Nee, dat heeft ook zeker iets ongepasts.
Toch kon ik, mijn medepassagiers zo aanhorend, ook niet anders dan bedenken hoe eenzaam en ellendig iemand zich moest voelen om die sprong te maken. En hoe eventuele achterblijvers zich altijd zouden blijven afvragen waarom. Waarom in vredesnaam? Hoe een machinist iemand al zag staan, en dan al wíst wat er ging gebeuren vóór dat het was gebeurd, maar niets meer kon doen om dat te voorkomen. Die dat maar moest zien te verwerken.
En dan was ik eigenlijk blij dat ík alleen maar een half uurtje vergeefs hoefde te wachten. En alleen maar weer naar huis hoefde. Naar mijn vrouw, en mijn kinderen.
Dit stukje stond al eerder op dit weblog. In bovenstaande, licht gewijzigde vorm las ik het deze week voor als column van de week op de lokale radio.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten