Pagina's

woensdag 27 december 2017

Vrolijk bij elkaar gerommelde lichtvoetigheden







Twee van mijn favoriete tentoonstellingen aller tijden waren herman de vries.all in het Stedelijk Museum van Schiedam, en de Collectie Anoniem in Museum Belvédère te Heerenveen. Favoriet, omdat beiden zich bevonden op en rondom de scheidslijn tussen kunst en geen kunst. Speelden met het onderscheid daartussen, of dat feitelijk zelfs ontkenden.
Herman de vries exposeerde vondsten uit de natuur, soms zonder daar veel meer mee te doen dan het in te lijsten of op een sokkel te plaatsen. Gewoon, om ons te laten zien hoe mooi het is. Ons uit te nodigen er nou eens goed naar te kijken. Het als kunst te beschouwen en te ervaren.
De Collectie Anoniem was een bonte verzameling van naïeve kunst, etnische kunst, gereedschappen, speelgoed, ambachtelijke werkstukken, gebruiksvoorwerpen, attributen, gerenommeerde kunst en verzamelobjecten. Onder anderen. Dit werd allemaal min of meer dwars door elkaar heen gepresenteerd, zonder kaartjes met titels of verdere uitleg, om ons zover te krijgen alles maar eens op zijn eigen merites en schoonheid te beoordelen. Zonder ons af te laten leiden door de niet zo interessante vraag of iets nou kunst is of niet. Niet iedereen kon daar mee omgaan, bleek tijdens mijn bezoek, maar ik verkeer er graag, in dat vrolijke, onbezorgde en prikkelende grensgebied waar het niet uitmaakt of iets wel of geen kunst is. Interessant gebied vind ik dat. Prettig. Met ruimte voor wat licht, lucht, humor en relativering. Niet voor niets verzamel ik zelf al jaren beelden die geen beelden zijn, in mijn GeenKunst-catalogus. Beelden die ik onderweg toevallig tegen kom, die helemaal niet als kunst bedoeld zijn maar die dat, als je het wilt zien, net zo goed wel kunnen zijn. Het is allemaal maar net hoe je het bekijkt. En niet voor niets noem ik mijzelf liever beeldend knutselaar. Als ik mijzelf al iets noem.
Han Bennink, in Museum Kranenburgh in Bergen, opereert in hetzelfde gebied, zeker met zijn ruimtelijk werk. Onbezorgde knutselkunst van overblijfsels van van alles en nog wat, gevonden voorwerpen, afgedankte drumstokken en -kwastjes, antieke speelgoedauto’s, kistjes, doosjes, veren en allerlei dingetjes en dangetjes die zonde zijn om weg te gooien. Een feest van herkenning. Zelf heb ik ook een schuur vol opgeraapte en meegenomen en bewaarde zooi waar ik ideeën en wilde plannen mee heb. Waar ik ooit nog eens iets mee wil doen, mocht het er van komen. En ik vind het een buitengewoon opbeurende en troostrijke gedachte dat er mensen zoals Han Bennink zijn, die niet wachten tot het er van komt, maar het gewoon doen. Die fluitend aan de slag gaan. Vrije geesten die het geen bal kan schelen wat een ander er van vindt. En dat is precies wat ook deze tentoonstelling uitstraalt: positieve, onbekommerde levenslust. Ongebreidelde scheppingsdrang. Inspirerend. Uitdagend. En uitnodigend.. een jongetje van een jaar of drie laat zich verleiden door een met gebroken drumstokjes volgeladen speelgoedkiepauto. Hij pakt hem vast om er een stukje mee te rijden. Broembroem. Zijn moeder grijpt gehoorzaam in en zet de auto weer recht, het is dan toch kunst, maar ik denk zomaar dat de kunstenaar het misschien wel best had gevonden. Zelf snap ik het wel in elk geval. Deze vrolijk bij elkaar gerommelde lichtvoetigheden zou je het liefst allemaal even op willen pakken, om ze met een glimlach van dichtbij te bekijken. Maar ook wanneer je je inhoudt, zoals van welopgevoed museumbezoek jammer genoeg nou eenmaal verwacht wordt, bezorgt deze uitstalling je een goed humeur waar je thuis ook nog wat aan hebt.

De tentoonstelling Han Bennink is nog tot 4 februari te zien in Museum Kranenburgh.
Over mijn bezoek aan de tentoonstelling herman de vries.all schreef ik een verslag op dit weblog
Mijn GeenKunst catalogus is ook te bekijken op internet.

vrijdag 22 december 2017

Meeuw





Bij mijn dagelijks bedoelde ochtendwandeling werd ik vandaag ingehaald door een meeuw. Wat voor meeuw het precies was, daar waag ik me niet aan want het was waarschijnlijk een andere, maar ik vermoed de Larus Canus. Het beest vloog laag over me heen, maakte een capriool en landde een tiental meters verderop op het asfalt. Daar bleef hij zitten. Toen ik te dichtbij kwam naar zijn smaak trippelde hij een stukje voor me uit, vloog dan toch maar op om nauwelijks twintig meter verder opnieuw te landen. Dit herhaalde zich een aantal keer. Opvliegen, landen, wegtrippelen, opvliegen en weer landen.
Je bent dan geneigd zo’n beest een beetje onbenullig te vinden. Waarom steeds zo’n klein stukje vooruit vliegen? Waarom niet links of rechtsaf de oneindige weilanden in? Veilig achter een sloot. Waar je geen wandelaar tegenkomt, waar je steeds zo lastig voor op moet vliegen. Of als je misschien per se op het asfalt wilt zitten, waarom dan niet de andere kant op gevlogen? Waar de wandelaar al geweest is. Je zou verwachten dat een meeuw dat vanuit de hoogte wel een beetje kan overzien. Dat het gevaar op de grond wel een beetje wordt ingeschat.
Tot je je na een tijdje plotseling afvraagt of het misschien niet zo zou kunnen zijn dat die meeuw nieuwsgierig is naar jou. Dat ie wel op zekere afstand wil blijven, maar je toch eens wat beter wil bekijken. Wat jij er voor eentje bent.
En ik geloof verdomd dat dat het was.
Na vier of vijf keer besloot ik zelf ook eens stil te houden, op precies de kritieke afstand, net vóór het moment van opvliegen. Ik bleef staan. De meeuw bleef zitten. Een tijdje stonden we elkaar zo stilletjes te bekijken. Een tijdje stonden we elkaar áán te kijken, de meeuw en ik. Zo had ik een meeuw nog nooit gezien. Zo had ik een meeuw nog nooit bekeken.
Na deze korte ontmoeting vervolgden we ieder ons eigen weg. Van de meeuw weet ik het niet, maar ik had iets bijzonders meegemaakt.

donderdag 7 december 2017

De donkere dagen







Het was me in eerste instantie eigenlijk ontgaan, maar dit weblog bestaat deze dagen zestien jaar. Het is geen mooi rond getal, geen officieel jubileum bedoel ik, maar een zestiende verjaardag mag toch tot de bijzonderheden gerekend worden. December 2001 schreef ik mijn eerste bericht. Maandag 3 december 2001, om precies te zijn, ik heb het net nog even opgezocht. Het was een zeer kort bericht waarin ik meldde klaar te zijn voor de winter. Dat was grootspraak, want de winter krijgt me er ieder jaar onder, maar goed, ik was klaar voor de strijd blijkbaar.
Ik was een weblog begonnen omdat dat in die tijd hip was. Stukjes schrijven deed ik altijd al wel, en ook op internet, toen dat zijn intrede deed, maar nu leek het mij aardig het in deze nieuwe vorm te gieten. Het idee viel in vruchtbare bodem en het werd al gauw een volgeschreven digitaal aantekenboek over het dagelijks leven met mijn jongens, mijn puberdochter en mijn werkende vrouw. Het leven raasde grillig voort, en ik schreef erover. Er was zelfs sprake van lezers. De jongens groeiden op van peuter naar kleuter en tiener tot puber, de puberdochter verliet het huis, vond een man en heeft inmiddels zelf een dochter en mijn vrouw heeft gelukkig nog altijd geduld met me.
Enfin, toen ik er dus achter kwam dat ik een verjaardag te vieren had, een bijzondere nog wel, ben ik maar eens wat terug gaan lezen, zoals dat dan gaat. En ik had er voor op mijn hoede moeten zijn natuurlijk, zeker in deze tijd van het jaar, met de regen tegen de ruiten en de winter op de loer, maar de weemoed kreeg mij toch te pakken. Hoewel het hele idee van een weblog uiteraard is om één en ander voor altijd in herinnering te houden, voor de vergetelheid te behoeden, te koesteren en te bewaren, overheerste de rest van de dag toch het melancholieke gevoel van voorbij, voorbij, voor altijd voorbij.

maandag 4 december 2017

Zacht als de smaak van mango






Het was vandaag weer feest in de supermarkt, het zal de tijd van het jaar wel zijn. Dan staat er hier of daar een stalletje, een kraam of een sta-tafel met parasol, met een olijke meneer of mevrouw erbij, vaak in vol koks-ornaat, met hygiënische handschoentjes, en die wil je dan iets aanbieden. Iets nieuw-in-het-assortiments. Ter kennismaking. Gratis. Een poppenhuisbekertje yoghurt bijvoorbeeld, of een dobbelsteentje kaas. Een kabouterbordje kipsaté. Een vingerhoedje soep. Een microscopisch toastje met een mespuntje smeer.
Ik ben daar niet dol op. Nee. Ik probeer daar altijd met een zo groot mogelijke boog omheen te rijden, met mijn karretje, en voor de zekerheid kijk ik dan ook nog heel erg de andere kant op om ieder oogcontact, iedere schijn van belangstelling te vermijden. En als dat niet lukt, als het echt niet anders kan, dan zeg ik: nee, dank u wel. En loop met vastberaden pas door.
Het zal wel raar zijn, maar ik wil daar niets mee te maken hebben, met die gezelligheid. Ik zie me daar al staan peuzelen zeg, van mijn gratis grijze muizenhapje. Tussen het soort mensen - ook nog - dat daar dan op af komt, op gratis hapjes en snapjes. Het soort mensen dat ook al rondloopt met een gratis bekertje koffie. Het soort mensen dat twéé blokjes kaas pakt, van het reclameplankje, als er niemand bijstaat, omdat het gratis is. Ik wil daar absoluut niet bij horen, bij die sneue doelgroep.
Daarnaast heb ik ook geen zin in het bijbehorende verkooppraatje, waar je eenmaal proevend natuurlijk niet meer onderuit kan, en al helemaal niet in de ongemakkelijke spagaat waarin je terechtkomt wanneer je voor de beleefdheid beaamt hoe lekker het was maar het toch niet wilt kopen. En ook geen foldertje mee wilt nemen. Ik vind het zonder al dat getrut al een hele toer om met ongeschonden humeur de supermarkt door te komen. Daarom maak ik mij dus meestal uit de voeten.
Vandaag stond er op de groenteafdeling dan een jongeman stukjes mango aan te bieden. Onder een parasol stond hij ze handig van de schil af te snijden, met hygiënische handschoentjes aan, en liep vervolgens met zijn plankje de afdeling rond. Ontsnappen was niet mogelijk. Nee, dank je wel, zei ik dus, en liep vastberaden door. Iets té vastberaden was dat, want nu was ik de groenteafdeling af maar had ik nog geen sla, tomaten en radijsjes. Geen knolrapen, lof, schorseneren en prei. Die wel op mijn lijstje stonden. Dus moest ik terug. En kwam ik opnieuw langs de mangojongen. Die mij andermaal zijn plankje voorhield, mij toen herkende als die meneer die niet wilde en besloot een tandje bij te zetten. Dat ik gerust een stukje mocht proeven, dat het superlekkere mango was en dat hij er speciaal voor stond om het weg te geven. Aan mij. Dat laatste zei hij niet, maar met zijn mooie, donkere ogen keek hij mij trouwhartig aan. Een blik zacht als de smaak van mango.
Gehypnotiseerd nam ik een stukje van het plankje. Het was superlekkere mango. De jongeman keek tevreden toe, alsof hij het wel gedacht had. Waarom ik nou niet meteen de eerste keer een stukje had genomen? Vroeg hij op plagerige, quasi bestraffende toon. Maar het leek me te omslachtig en ook nogal sfeerbedervend om dat de jongeman hier allemaal uit te gaan staan leggen. In plaats daarvan kocht ik twee mango’s. Ze waren in de aanbieding. De jongeman liet zien hoe ik ze handig kon snijden. Zijn plankje was toch net leeg.

zaterdag 25 november 2017

Een kwestie van beschaving






Voor het eerst in lange, lange tijd vieren wij dit jaar weer Sinterklaas. Zelf had ik het jaren geleden al wel een beetje gehad met de immer aanzwellende commerciële hysterie rond de Goedheiligman, en mijn zonen hebben zich, het geloof eenmaal opgetrokken, nooit ontpopt tot enthousiaste surprisemakers en gedichtenschrijvers, dus daar ging de lol ook een beetje vanaf. En dan nog de Discussie natuurlijk. Dat hielp ook niet. Tjongejongejonge. Maar goed, nu we het weer vieren, moet ik het er toch ook maar eens over hebben. Dat zal niet meevallen. Met frisse tegenzin dan maar.
Dat we het nu weer vieren heeft uiteraard alles te maken met de kleindochter. Die er met anderhalf nog ruim te klein voor is, maar dat kan je als verse ouders niks schelen. Dat maakt het Sinterklaasfeest nou eenmaal in je los. Het is een sprong terug in het warme bad van je eigen kindertijd, via je kind, daar wil je niet mee wachten. En als grootouder ga je daar dan in mee. Daar wil je graag getuige van zijn. Ook voor grootouders wordt de klok zo genadiglijk een tijdje teruggedraaid, al is het naar een andere periode: de tijd dat je zelf nog verse ouders was.
Voor jonge ouders, bedenk ik hier en nu uit de losse pols en voor de vuist weg, zou het Sinterklaasfeest wel eens de eerste serieuze kennismaking met nostalgie kunnen zijn. Via je kind beleef je de spanning, de verwachting, de opgetogen blijdschap, het ontzag en het heilig geloof, het warme familiegevoel opnieuw, alsof dat allemaal voor even weer echt is. Je wordt voor even je eigen kind. Vandaar waarschijnlijk dat de emoties zo hoog oplopen, deze dagen. Dat gaat niet alleen over onze kinderen, dat gaat misschien wel vooral over de kinderen in onszelf. De kinderen van vroeger, die we willen beschermen, en behouden. Dat is lief. En het valt te begrijpen.
Maar.. dat gezegd hebbende.. kom op mensen.. we leven toch niet in een reservaat? Het is hier toch geen openluchtmuseum? Of een tijdsvacuüm? Alles verandert, alles beweegt, alles stroomt, continu. Nieuwe inzichten schuiven voor de oude. Zo is het altijd geweest, zo zal het blijven gaan. Over tradities gesproken.
Het was altijd lachen, met Zwarte Piet, maar nu zijn er mensen die al een tijdje aangeven dat ze het vervelend en kwetsend vinden. Mensen die hun grenzen aangeven. Hadden we daar niet ook een hooglopende discussie over? Over mensen die hun grenzen aangaven? En hoe onwenselijk het was die dan niet serieus te nemen? Of niet te geloven? En er toch overheen te gaan?
Daar begint het zo langzamerhand wel een beetje op te lijken voor mijn gevoel. Alsof ik op een feestje tussen een groepje medemannen zit die de ene vrouwonvriendelijke opmerking na de andere seksistische grap maken. De aanwezige vrouwen moeten maar even hun oren dichthouden. Je hoopt dat het snel voorbijgaat, je hoopt dat beschaving het overneemt, je wilt geen zeikerd zijn, je lacht bij de eerste twee grappen scheef en plichtmatig mee, maar uiteindelijk wordt het gênant.
Het enige beschaafde dat we hier en nu kunnen doen, is afscheid nemen van Zwarte Piet. Het is niet anders. We zijn nou eenmaal een beschaafd land. Met normen. En waarden.
Dus..

donderdag 23 november 2017

Een groot en warm geluk






Inmiddels
was zijn kleindochter alweer hard op weg anderhalf te worden. Tjongejonge. De man kon zich nog uitstekend herinneren dat hém van alle kanten werd aangeraden er maar van te genieten, toen zijn dochter anderhalf was, omdat het ‘allemaal zo snel voorbijging’, en nu moest hij regelmatig op zijn tong bijten om niet zelf met dat aftands cliché uit de hoek te komen. Tegen zijn dochter dus. Over háár dochter. Duidelijk.
Ach, het zou wel normaal zijn want zo bijzonder was hij niet, maar hij was er nog niet helemaal aan gewend, aan het opaschap. Dat ging iets minder snel. Kwam allicht ook doordat zijn dochter niet naast de deur woonde en opa’s bezoekjes van tevoren geplande ondernemingen waren, die al gauw een hele dag in beslag namen. Buitengewoon genoeglijke hele dagen overigens, waar de man, zonder dat hem dat aangeraden hoefde te worden, volop van genoot. Niet in de laatste plaats omdat het initiatief voor deze dagen ook vaak van zijn dochter kwam. De man had zo zijn redenen daar erg gelukkig mee te zijn. Zijn eigen ouders hadden, om het voorzichtig uit te drukken, nooit veel werk gemaakt van het grootouderschap en zelf was hij destijds dan ook maar liever opgehouden initiatieven te nemen. Maar dat was een ander verhaal. Dat kwam misschien nog wel een keer.
Nu had zijn dochter hem gevraagd snel weer eens langs te komen, om een fietstochtje te maken, met de kleine meid in het voorstoeltje. Dat had zijn dochter goed gezien want verreweg de gelukkigste perioden in zijn leven waren de tijden dat hij door de dagen fietste met een kleine voorop in het stoeltje. Niets kon daaraan tippen. Bijna niets. Als er een hemel bestond, hoopte de man dat het een fietspad door het bos was, waarover hij eeuwig mocht fietsen met de kleine voorop in het stoeltje. En daarop kreeg hij vandaag dus een voorschotje.
Omdat zijn dochter een verplichting had en er sowieso maar één fiets beschikbaar was, kwam het zo uit dat de man er alleen op uit trok, met zijn kleindochter. Het was een heerlijke, frisse herfstdag, de zon stond aan de blauwe lucht, welgemoed en goedgehumeurd fietste hij de wijde wereld en het nabije maar toch zo verre verleden in. Kijk, een schaapje, wees hij de kleine meid. Kijk, een koetje, kijk, een paard. En de kleine meid zag alles en wees met haar vingertje en zei die en aat en boetjeboe. Af en toe keek ze eens om, om te zien wie al die mooie verhalen vertelde, wie al die leuke liedjes zong en blijkbaar zag ze dat het goed was want verder ging de tocht, over dijkjes en polderwegen. Zijn vaderhart bleek het nog goed te doen en vulde zich gestaag met een groot en warm geluk. Niets dan toegeeflijk lachende medemensen kwamen hen tegemoet. En de man wist heus wel wat ze dachten, dat ze dachten dat ze wisten, maar het kon hem niet schelen. Hier fietste hij toch maar mooi, wat maakte het allemaal uit, van hem mocht het eeuwig duren.
Het rondje dat zich al fietsend in zijn hoofd vormde dat hij zou fietsen werd zo als vanzelf steeds iets groter. Tot hij op een wel erg lange, rechte weg langzaam begon te begrijpen dat dat rondje helemaal niet bestond. Dat hij nu op een lange, rechte weg fietste die voorlopig nog wel rechtdoor zou gaan, steeds dieper een onbekende verte in waar hij de weg niet wist. Dat het binnenkort wel eens een beetje zou kunnen gaan schemeren. Dat hij verder niks bij zich had, aan kinderbenodigdheden. Dat het misschien wel eens een goed idee zou kunnen zijn om, geheel tegen zijn principes in, om te keren en dezelfde weg terug naar huis te nemen. Als hij die nog kon vinden tenminste, want daar was de man ook al niet zo goed in, in de weg vinden.
Om te zeggen dat de paniek toesloeg zou erg overdreven zijn, maar helemaal gerust op de goede afloop was hij ook niet. Vooral niet toen eenmaal omgekeerd bleek dat hij best een lekker windje in de rug had gehad al die tijd. Een fris windje bovendien. De terugweg bleek al gauw een stuk langer dan hij de heenweg had onthouden en ondertussen verdween bij zijn kleindochter duidelijk merkbaar de aandacht voor schaapjes, paardjes en koetjes. Die viel niet meer te paaien met liedjes of lieve woordjes, die had het koud, die wilde naar huis. Met een smartelijk huilende kleine voorop haastte de man zich terug, zo hard hij kon. Weliswaar werd er nog altijd toegeeflijk naar hem geglimlacht, door tegenliggers op zijn pad, maar het voelde anders. Een stuk minder triomfantelijk. En eenmaal weer thuis restte er ook niets anders dan een bedremmelde overhandiging van een kleine meid in tranen aan haar bezorgde ouders, die zich dapper laconiek hielden maar waarschijnlijk gewoon gedacht zullen hebben wat kinderen dan zo over hun ouders denken.

woensdag 22 november 2017

Twee vliegen in één klap





Mijn vredig dorpsbestaan op het platteland wordt regelmatig bruut verstoord door opdringerig verontrustende geluiden van de plaatselijke gemeentelijke groendienst. Eens in de zoveel weken trekt een in felle kleuren en lichtgevende strepen uitgedost eskader onduidelijk door straat en buurt, met bladblazers en bosmaaiers . Om geluidsoverlast te maken. Dat is in mijn bescheiden beleving tenminste het enige dat tot stand wordt gebracht: een hele ochtend pokkeherrie. Het zijn er altijd minstens drie maar vaker nog meer en het zijn altijd mannen die, zoals dat heet, een afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het tempo waarin ze doen wat ze dan blijkbaar van iets of iemand moeten doen, doet vermoeden dat ze die afstand wel nooit meer zullen overbruggen ook. Mij maakt dat verder niet uit, bij mij is de arbeidsmarkt tenslotte zo langzamerhand ook wel uit beeld verdwenen, ik vraag me alleen altijd af waarom het zo’n afschuwelijk kabaal moet maken. Waarom het allemaal gemotoriseerd moet, met zo’n gekmakend nerveus gashendeltje van hengjengjengjengjeng! Waarom het, als het blijkbaar toch niet uitmaakt hoelang het duurt en met hoeveel man eraan gewerkt wordt, niet gewoon met een schoffel en een bezem en een schop kan gebeuren. Dat maakt tenminste niet zo’n teringherrie en het ziet er meteen lekker jaren vijftig uit, het tijdvak waarnaar we deze dagen immers zo innig terugverlangen. Als we die gasten dan ook nog een pet met een veer opzetten en pikzwart schminken, met knalrode lippen en een paar gouden oorbellen, is helemaal iedereen tevreden. Twee vliegen in één klap, zou ik zeggen.

zondag 19 november 2017

Met bezwaard gemoed





Onze zonen hadden ons niet gemist trouwens, in de herfstvakantie, al waren ze de hele week op zichzelf en elkaar aangewezen geweest. Totaal niet, zelfs. Nou ja, zo gek is dat niet natuurlijk, voor jongens van achttien en negentien. Die kijken hooguit rond etenstijd eens wat verstoord op, waar het blijft – oh ja, fuck, daar moeten we zelf voor zorgen – en voor de rest is het alleen maar lekker rustig. Je hoopt iets anders misschien, als vader, maar zo staan de zaken er voor op die leeftijd. Dat snap ik heus wel. Dat herinner ik me heus wel. Zelf was ik met achttien de deur al uit, met achterlating van de hele klotezooi, om er al heel gauw nooit meer terug te komen, dus ik mag nog in mijn handjes knijpen, met mijn trouwe kinderschaar.

Wat wél een beetje gek is, is dat ik mijn zonen óók niet gemist heb. Totaal niet zelfs, zou ik bijna zeggen. Dát is wel een beetje gek. Zo ken ik mezelf niet. Ik ben altijd een watje geweest, op dat gebied. Zeker toen ze nog klein waren, liet ik ze niet anders dan met bezwaard gemoed achter in de zorg van iemand anders. Al was het hun eigen moeder, mijn vrouw. Maar ook later doolde ik met mijn ziel onder mijn arm door de dagen tot ze er weer waren. Of was ik blij dat ík weer thuis was. Ik heb me altijd incompleet gevoeld wanneer ik voor langere tijd van één of meer gescheiden was. Maar deze keer dus niet. Het klinkt harteloos, in elk geval in mijn eigen oren, en ik durf het nauwelijks op te schrijven zo schuldig voel ik me erover, maar ik vond het wel lekker rustig.

donderdag 16 november 2017

Geknipt en geschoren






Mijn baard
heb ik weer afgeschoren. Nou ja, baard. Het is meer dat ik niet zo van scheren houd en er dus over het algemeen wat je noemt ongeschoren bijloop. Dat staat me ook beter dan helemaal glad. Vind ik zelf in elk geval. Het past me beter. Een echte baard wil ik dan weer niet, zeker niet nu dat opeens weer hip is geworden. En om het met een tondeuse op steeds dezelfde ongeschoren lengte te houden, dat neigt mij veel te veel naar ijdelheid. Niet dat die mij vreemd is, maar het moet er niet te dik op liggen.
Nu was het herfstvakantie, waren we van huis, en zulke dagen ben ik er nog wat gemakzuchtiger in, zodat na verloop van tijd iets ontstaat dat je voorzichtig een baard zou kunnen noemen. Mijn jongste zoon vindt het cool, en heimelijk vind ik dat leuk. Ben ik benieuwd hoe het zou staan, maar tegelijk vind ik het bij een bepaalde lengte dus aanstellerig worden en eenmaal weer thuis scheer ik het zonder pardon af. Als teken dat de vakantie voorbij is, en het normale leven weer begint.
Of eigenlijk niet zozeer het normale leven. Eerder markeert het de start van een nieuw leven. Waarin alles anders en beter zal gaan. Want in zo’n stemming kom ik vaak, nee, altijd terug van vakantie. Dat ik het anders en beter ga aanpakken. Alles. Wat dom is, omdat het gedoemd is te mislukken en dus onherroepelijk tot frustratie leidt, maar vooral toch omdat het natuurlijk helemaal zo beroerd niet gaat, allemaal. Toch trap ik er elke keer weer in. Ook deze keer.
We hadden een uitstekende week vakantie overigens, op het Drentse land. Met zijn tweeën, zonder de jongens, in een bedaard tempo door de dagen. Enigszins en niet onprettig gereguleerd door het voedingsschema van de paarden en de kippen die aan onze zorgen waren toevertrouwd. Met veel boeken mee in de tas, voldoende tijd en herfstig weer om er ook in te lezen, verfrissende wandelingen en kalme uitstapjes naar een museum links of rechts.
En zo kom ik dan overlopend van positieve energie weer thuis. Met ook de stellige behoefte van alles en nog wat voor elkaar te krijgen. Op orde en op de rails. Alles. Teveel. Waaronder de schrijverij.
Vanavond vraag ik mijn vrouw of ze mijn haar wil knippen. Dat moet ook hoognodig gebeuren.

zaterdag 11 november 2017

Waar een wil is





Al wandelend over een zeer smal pad langs een weinig uitnodigende sloot zie ik van de andere kant een dame aankomen met twee enorme honden. Van een bedenkelijk merk, ook nog.
Ik vrees dan al snel het ergste. Ik ben niet dol op honden als verschijnsel. Daar kunnen de honden meestal niet zo veel aan doen, het zijn honden tenslotte. Redeloze dieren, niet begiftigd met al te veel intelligentie of enig verantwoordelijkheidsgevoel. Die kun je hun gebrek aan beschaving niet kwalijk nemen. Maar hondeneigenaren houden er ook vaak wat merkwaardige ideeën op na wat betreft beleefdheid en sociale omgang. Zodat je als wandelaar regelmatig in, laten we zeggen, nogal uitdagende situaties terecht kunt komen, zeker wanneer je daar met ongeschonden humeur vanaf wilt komen.
Om mijzelf de bek niet open te breken ga ik daar nu niet verder op in en dat hoeft ook helemaal niet want deze dame toont zich een dame, die weet hoe het hoort. Zij lijnt haar honden kort aan en laat ze met zachte dwang in de berm zitten tot ik ongehinderd gepasseerd ben.
Het kan dus wel, wil ik maar zeggen. Het is niet onmogelijk. Ik heb het zelf gezien.

Uit: Wandelen naar de twaalfde stad, gepubliceerd op De Vrije Wandeling, weblog van een wandelaar.

vrijdag 15 september 2017

Geen Hasselbladmannetje






Jaren geleden
zwichtte ik zéér schoorvoetend voor de digitale fotografie met het allergoedkoopste cameraatje dat in de winkel voorhanden was. Een ding van niks, was het. Bijna speelgoed. Zo zag het er ook uit. Een blauw, niervormig cameraatje dat precies in je handpalm paste. Je kon kiezen voor kleine of grote bestanden, maar dat was het dan ook wat de keuzemogelijkheden betreft en zelfs de grote bestanden worden tegenwoordig niet meer als fotobestand herkend, door de digitale afdrukcentrale. Er zat geen schermpje op, het zoekertje was te klein om door te kijken.. er zat niks anders op dan maar een beetje op de gok in het rond fotograferen. En dat deed ik dus ook. Met vaak zeer verrassende resultaten. Vreemde uitsnedes vanuit merkwaardige hoeken, onscherp of bewogen, grof gepixeld en met soms de raarste kleuren. Ik vond ze prachtig en ik koester ze nog altijd. Ik ben het kortom wel eens met de stelling dat er geen mislukte foto’s bestaan, zoals de titel van de expositie stelt, en ik kan helemaal meegaan in de verzuchting die van Gerard Fieret op de wand staat te lezen: Ik wil het allemaal hebben.
Na een vluchtige eerste rondblik bestaat de tentoonstelling inderdaad voor een groot deel uit wat je bij een eerste vluchtige rondblik makkelijk als mislukte foto’s zou kunnen opvatten. Ze zijn bewogen, of onscherp. Ze zijn te donker afgedrukt of met lelijk licht genomen. Soms zijn ze gevlekt, of slecht gefixeerd, ze zijn beschadigd, gerafeld of gescheurd. Ze hebben rare uitsnedes, mensen staan er vaak maar half op, zonder hoofd. Ze lijken lukraak te zijn geschoten. Als je hier wat mee wilt, met deze expositie, dan zit er maar één ding op en dat is het tentoongestelde niet als foto’s te willen zien, maar als, ja.. als beelden dan maar, waar toevallig een camera aan te pas is gekomen. Als kunstwerken dus. Iets dat Gerard Fieret misschien ook wel een goed idee zou vinden, gezien zijn uitspraak geen fotograaf te zijn, geen Hasselbladmannetje, als de anderen, maar een fotograficus. Een kunstenaar, die de techniek naar zijn hand zet.
Ook een goed idee zou het zijn, besluit ik zelf, de hele tentoonstelling als één kunstwerk te zien. Een kunstwerk dat een intrigerend, mysterieus verhaal vertelt dat vragen oproept en openlaat, verbanden suggereert, maar onduidelijk blijft. Een schimmig verhaal. Het vermoeden van een verhaal. Als archeologische vondsten die nog niet helemaal zijn doorgrond. Als je je er toe laat verleiden de zaken zó te bekijken, als je je laat meenemen door de sfeer - en waarom zou je dat niet doen? - dan klopt het allemaal. De overbelichte foto’s, de vlekken, de scheuren en de rafelranden. De beduimelde en vergeelde, met hanepoten beschreven, bolstaande plakboeken. En ook de links en rechts en schots en scheef dwars over de foto’s heen geplaatste copyrightstempels, en de overdreven grote met brede viltstift geschreven handtekeningen. Die laatste twee vertellen allicht het verhaal van Fierets paranoia, zijn overtuiging dat zijn werk van hem gestolen werd - een aspect dat verder niet aan bod komt in de tentoonstelling - maar door hun consequente aanwezigheid dragen ze ook bij aan het raadselachtig totaalbeeld.
Fieret heeft geen opleiding als fotograaf gehad. Op zijn 40e kreeg hij bij toeval een camera in handen en hij kon het. Een natuurtalent, dat er wars van regels en wetten eigenzinnig op los experimenteerde, aldus de gestaag repeterende film. Zo wordt Fieret een beetje de Karel Appel van de fotografie: Ik rotzooi maar wat an. Een houding die zich niet beperkte tot zijn werk overigens, getuige de filmbeelden waarin een laconieke Fieret zijn foto’s op straat staat te spoelen omdat zijn afvoer chronisch verstopt is. Getuige ook de documentaire die bij Het Uur van de Wolf te zien is geweest. Hierin zien we een hoogbejaarde, zwaar verwaarloosde Fieret rondschuifelen in een sterk vervuild en verkrot, door duiven bevolkt en volgescheten huisje. De restanten van de vloer en alle andere horizontale vlakken bezaaid met vertrapte, omgekrulde en door tijd en ongedierte aangevreten en vervuilde foto’s. En ander ongerief.
‘Een enorme chaos’, horen we Fieret daarover verzuchten. ‘Ik ben niet bij machte dat in orde te maken.’
En: ‘Ik ben wanhopig. Ik kom er niet uit’.
Verderop in de documentaire zien we twee keurige heren in hetzelfde, inmiddels ontruimde en ontsmette huisje. Met witte handschoenen aan bladeren ze door honderden uit de chaos tevoorschijn gekomen, nu gerubriceerd opgestapelde foto’s en wurmen ze halfvergane negatieven uit jerrycans. Enthousiast bejubelen ze de spectaculaire vondst, die ze hier staan te doen.
‘Fieret is de enige kunstenaar waarbij we handschoenen aantrekken om zélf niet vies te worden’, grappen ze beschaafd.
Maar ook: ‘Hoe vuiler en beschadigder het is, hoe mooier het wordt, bij Fieret’.
In dezelfde documentaire komt een Amerikaanse galeriehouder en kunsthandelaar aan het woord die vertelt dat de werken van Fieret voor duizenden, soms zelfs tienduizenden dollars als warme broodjes over de toonbank gaan. Dat de kunstenaar daar zelf niets van terugziet, is voor haar geen punt van zorg, want: ‘It’s always been that way, in art. That’s just the way things are.’
Tja. Het fijne weet ik er niet van natuurlijk, maar Gerrit Petrus Fieret had misschien toch ook nog wel een klein beetje een punt, met zijn stempels en zijn handtekeningen. Just because you’re paranoid, don’t mean they’re not after you.


Een bezoek aan de tentoonstelling ‘Mislukte foto’s bestaan niet’ in het Haags fotomuseum. De tentoonstelling is inmiddels afgelopen. De documentairefilm ‘Foto en copyright G. P. Fieret’ kan bij uitzending gemist nog bekeken worden. 

dinsdag 29 augustus 2017

Strijk & zet





De vakantie zat er wel zo’n beetje op, voor de man. Dat wilde zeggen, hij was teruggekeerd op het honk, van zijn avonturen in den vreemde net over de grens. Alweer een tijdje trouwens, maar deze week was zijn vrouw dan weer aan het werk gegaan en begon het dagelijks leven tenminste weer iets van een ritme te krijgen, al was het nog behoorlijk abstract. Zijn jongens hielden er in hun zich nog twee weken oneindig voortslepende schoolvakanties namelijk weliswaar een redelijk stabiel ritme op na, van ’s middags tegen tweeën langzaamaan opstaan en ’s nachts tegen drieën langzaamaan weer terug naar bed met weinig tot geen activiteit van betekenis daar tussenin, maar die regelmaat werkte eerlijk gezegd eerder ontregelend dan wat anders.
Hoe het ook zij, één ding verliep in elk geval wél alvast geheel volgens de klok, en dat was het humeur van de man. Ieder jaar, iedere vakantie, ieder weekendje weg zelfs doorliep dat dezelfde fasen. Strijk en zet.
Vol goede moed keerde hij allereerst terug op het honk, in de volle en blijde overtuiging dat alles vanaf nu allemaal heel anders zou gaan. Héél anders. Alles. Dat had hij dan in de vakantie lopen bedenken, dat dat moest en dat dat zou. Allemaal. Dat dat veel beter zou zijn.
Daarop volgde een soort tussenfase, waarin nog niet zo heel veel gebeurde omdat er nou eenmaal moest worden uitgepakt en opgeruimd en gewassen en gedaan, en.. ja.. ook omdat het nog een klein beetje vakantie was natuurlijk en er tenslotte best een beetje mocht worden nagenoten. In deze fase werd de goede en blijde moed langzaamaan steeds diffuser, steeds schimmiger, om uiteindelijk geheel te worden uitgedoofd door het besef dat het allemaal natuurlijk gewoon zo’n beetje bij het oude ging blijven. Dat alles gewoon z’n oude, vertrouwde gangetje zou blijven gaan.
Gevolgd door een periode van mild mismoedig chagrijn.
In die periode was de man dus nu beland.
Tja. Jammer.
Maar geen man overboord, en zeker de man niet, want omdat dit ieder jaar volgens hetzelfde patroon verliep, wist hij ook dat spoedig de volgende fase zou aanbreken. Waarin hij zich realiseerde dat z’n oude, vertrouwde gangetje helemaal zo slecht nog niet was. Helemaal niet zelfs. Integendeel.
Die goeie ouwe fase kwam eraan, hij wist het.
Hij kon bijna niet wachten. 

vrijdag 4 augustus 2017

Gevorkt





Op de vakantiebestemming in de Eifel liepen wij de Eisvogelwanderweg. Geen ijsvogel gehoord of gezien natuurlijk. Die zijn veel te schuw om zich voor het karretje van de Touristeninformation te laten spannen. Dat weet je van tevoren.
Ja, was het een uitzending van de Baardmannetjes op Max geweest, dan was het wel anders gelopen. Dan had Nico de Haan ons op de hem kenmerkende alwetende toon uitgelegd dat hij ons vandaag zeker een heel goede kans op een ijsvogeltje gaf, omdat die in dit gebied best wel vaak voorkwamen, we langs een snelstromend beekje liepen, met veel laag overhangende takken, en dat dat een ideaal leef- en jaaggebied voor ijsvogeltjes was. Dat hij dus zijn best zou gaan doen voor een ijsvogeltje. En dan zou Nico de Haan wel gezorgd hebben dat het op het eind van de dag gelukt was. Desnoods met listig ingemonteerde archiefbeelden. En dan hadden wij, als naïeve Hansen Dorrestijns, verheugd en ontroerd ah en oh kunnen roepen. Maar dat zat er dus niet in. De enige ijsvogels die we gezien hebben, waren de foto’s op de informatieborden van de wandeling.
Nou vind ik de ijsvogel persoonlijk toch een beetje té, eerlijk gezegd. Ik vind ze een beetje opgelegd mooi. Alsof iemand gedacht heeft: nu ga ik een vogeltje maken dat iedereen wel mooi móet vinden. Een beetje uitsloverig. Al dat blauw. Al dat oranje. Al die exotiek. En dan gewoon een standvogel zijn. En je dan te goed voelen om je af en toe eens te laten zien, aan de hardwerkende wandelaar. Al kan het ook zijn dat het ijsvogeltje dat zelf ook allemaal vindt, en zich daarom liever niet laat zien. Dat zou dan weer zielig zijn. En niet nodig.
Enfin, het was een fijne wandeling, klimmend en dalend langs het stroomdal van een allervriendelijkst beekje. We waren het er over eens dat één en ander een paradijselijke indruk op ons maakte. Waaruit maar weer blijkt dat we daar weinig voor nodig hebben. Het geruis van zacht stromend water over een paar rotsen, de lommer van een handvol jonge boompjes, wat overhangend groot hoefblad, een beetje balsemien en je bent een heel eind, wat ons betreft. Al verzinnen wij daar wel onze jongetjes bij, druk in de weer met keien en stenen om de loop der dingen te bedwingen.
We zagen paarden, in de weilanden langs de beek. Op sommige plekken konden ze de beek oversteken naar een weiland aan de andere kant. Dat leek ons leuk voor de paarden.
We zagen koeien, on-nederlandse koeien, in andere kleuren en met horens. Dát zijn we al niet meer gewend, deze koeien stonden ook nog in familieverband bij elkaar. Vader stier, in volle glorie, met een handjevol moeders koe en een hele bende kalfjes er dartelend omheen. Dat leek ons leuk voor de koeien.
Op het eind van de wandeling vloog ons dan nog een grote roofvogel in het vizier, waarvan wij meenden te weten dat dat een wouw was. Milan, in het Duits. Wisten we ook nog. Aan de staart kun je zien of het een Rotmilan of een Schwarzmilan is. De één is gevorkt, de ander niet. Welke wel en welke niet, dat waren we dan weer kwijt. Bovendien bleek het later niet helemaal waar te zijn. Beiden hebben een gevorkte staart. De rode iets meer dan de zwarte. Of andersom. En de onze had wel een érg gevorkte staart, zodat we later ook weer zijn gaan twijfelen aan onze waarneming.
Nee, daar kan Hans Dorrestijn nog een puntje aan zuigen.

maandag 31 juli 2017

Even wennen






Zijn vrouw en de man waren op vakantie. Voor het eerst zonder hun jongens. Die hadden daar geen tijd meer voor, om met hun ouders op vakantie te gaan. Die hadden daar geen zin meer in, die waren daar te groot voor, die bleven thuis. Zo gingen die dingen. Het was verder ook helemaal niet erg, zo hoorde het te gaan. Het was alleen even wennen. Want zo gingen die dingen nou eenmaal ook.
Op hun bestemming aangekomen hadden ze, na de borrel en het eten, een eerste avondwandeling gemaakt. De omgeving en het weer nodigden daar ook zeer toe uit. Hand in hand liepen ze daar, genoeglijk door het groen glooiend landschap.
Onderweg plukte zijn vrouw een vrolijk veldboeketje uit de berm, om straks terug in het huisje op tafel te zetten. Ze memoreerde hoe de jongens daar vroeger vol overgave aan mee hadden gedaan. Hoe ze met armenvullende boeketten gras en onkruid hadden lopen sjouwen, waar niet genoeg vazen voor in het huisje waren. De man wist het nog. Hij zag ze rennen.
Verderop vond de man een verdroogd kikkertje op de weg dat hij niet kon nalaten op te rapen. En hij herinnerde zich weer hoe hij wandelend met de jongens altijd op zoek was naar vondsten uit de natuur. Na iedere vakantie was de verzameling groter. Zijn vrouw wist het ook nog.
Zij had inmiddels trouwens een frambozenstruik gespot, met rijpe frambozen eraan. Wist de man nog hoe leuk de jongens dat altijd hadden gevonden? Bramen plukken? Frambozen? Eten uit de natuur? Hij wist het nog. En zag een paar mooie lange rechte stokken liggen, waar ze met hun meegebrachte zakmessen uitstekende speren van hadden kunnen snijden, waar ze dan de volgende dag lekker mee konden gaan gooien..
Ach, ze moesten er misschien nog even een beetje inkomen, zijn vrouw en de man, maar het zou beslist wel wennen.

maandag 24 juli 2017

Noodgeval





Zeventien en achttien, waren zijn jongens nu. Achttien en zeventien. Bijna groot. Nou ja, ze staken natuurlijk ruimschoots een kop boven hem uit allebei, maar dat bedoelde hij dan ook niet. Ze waren wel zo’n beetje af. Hij hoefde er niet zoveel meer aan te doen. Zijn werk zat er op.
Dat was in elk geval de indruk die ze hem zelf vaak gaven. Dat hij zich nergens meer mee hoefde te bemoeien. Alsjeblieft. Liever niet zelfs.
Nu speelde het grootste gedeelte van hun puberlevens zich buitenshuis of achter gesloten deuren af, dus de gelegenheden om zich nog wél ergens mee te bemoeien, met een welgemeend vaderlijk advies, een motiverend van vader tot zoon gesprek, een helpende hand of een wijze raad, waren schaars. Werden steeds schaarser ook. En de man zou liegen als hij beweerde dat hij dat niet jammer vond. Om het maar eens in een eufemisme te vangen.
Hij wist heus wel dat het de leeftijd was en dat het nou eenmaal zo moest gaan, dat wist hij heus wel, maar soms miste hij zijn kleine jongens gewoon. Zijn kleine jongens die de beste papa van de wereld hadden, die alles wist en alles kon en er altijd voor ze was.
Hij miste zichzelf ook weleens trouwens.
Ach ja.
Hij had weleens dagen, kortom, dat hij stilletjes rondliep met het gevoel dat hij niet meer zo heel erg ter zake deed. En daarom was hij zo blij dat zijn zoon hem vanochtend vroeg of hij vandaag de hele dag thuis was. Want ja, dat was natuurlijk ook veranderd in de jaren. Papa was niet alle dagen meer thuis. Papa had zijn eigen programma.
Maar vandaag hoopte zijn zoon dus hardop dat hij thuis was. Zijn vaderhart vulde zich met warme vreugde.
Al was het niet voor lang.
Er werd namelijk tussen elf en drie een pakketje voor hem bezorgd, hielp zijn zoon hem uit de droom. En daar moest voor getekend worden. Dus dan kon het niet bij de buren afgegeven, zoals normaal.
Het kon dus echt niet anders, begreep de man.

maandag 17 juli 2017

Stadswild






Omdat het nuttige goed met het aangename verenigd kan worden, ben ik in zonnig hartje Den Haag, mijn geliefde geboortestad, begonnen aan een lange wandeling. Daar heb ik, tot het nut zich ’s middags weer aan zal dienen, namelijk ruim de tijd voor.
Nog maar nauwelijks echt onderweg, nog in de slagschaduw van het Centraal Station zogezegd, meen ik dan vanuit mijn ooghoek direct al iets bijzonders te zien en verdomd, daar zít ook iets bijzonders. Een eekhoorn! In het Haagse Bos, op steenworp afstand van de zojuist overgestoken A12 en het hectisch centrum van de grote stad, direct naast een druk bereden fietspad, sterker nog.. midden in een speeltuin, zit daar een eekhoorn.
Eekhoorns, dat zijn bij mijn weten ontzettend schuwe beestjes die je alleen bij hoge uitzondering en met veel geluk af en toe te zien krijgt als je met je ouders op vakantie bent in een bos ver weg op de Veluwe. Zó lang is het geleden dat ik een eekhoorn heb gezien.
En automatisch doe ik wat mij toen geleerd is: héééél stil zijn, niet bewegen en kijken.
Heel voorzichtig ook neem ik een paar foto’s, met de camera op maximaal inzoomen dus tot mislukken gedoemd, maar goed, je moet wat, als je wild ziet.
Na een tijdje zo in de gloria geweest te zijn, besluit ik een poging te wagen iets dichterbij te komen, omdat ik per slot toch ook weer een keer door wil lopen. En dan pas wordt het me duidelijk, hoe het zit. Want in tegenstelling tot wat ik verwacht had, vlucht de eekhoorn niet karakteristiek schichtig zigzaggend en spiralend de dichtstbijzijnde boom in, maar blijft hij zitten waar hij zit en keurt me geen blik waardig. Terwijl ik me nou niet bepaald als Winnetou over de bosgrond beweeg. En om het me nog beter in te wrijven krijgt hij uit de dichtstbijzijnde boom zelfs nog gezelschap van een tweede eekhoorn. Verderop zie ik er nog drie scharrelen trouwens.
Goed, de tijd heeft ook voor de eekhoorn niet stil gestaan begrijp ik, en het zal misschien niet lang meer duren voor je ze bij je terrastafeltje weg moet jagen.
Toch koester ik tot diep in Wassenaar mijn geluksgevoel.
Een eekhoorn! Vlakbij!

Uit: Terug in de Horsten, gepubliceerd op De Vrije Wandeling, weblog van een wandelaar.

woensdag 12 juli 2017

Kunst=leuk (!)





Say Cheese
, de tentoonstelling van Martin Creed in museum Voorlinden, is genomineerd als Best Exhibition Of The Year. In het Engels, want in samenwerking met niet minder dan The New York Times. Ik las erover in mijn eigen krant. Of op facebook. Allebei waarschijnlijk, want ik ben ouderwets en modern tegelijk, omdat ik nou eenmaal niet kan kiezen. Al is facebook natuurlijk ook niet direct hot meer, dat weet ik heus wel, maar ik dwaal af.
De beste tentoonstelling van het jaar dus. Van de héle wereld nog maar liefst. Dat is nogal wat. Tjongejonge, toe maar.
Je zou je natuurlijk kunnen afvragen welke algemeen geldende criteria daar precies bij zijn gehanteerd. En wie die heeft opgesteld. En of wel alle tentoonstellingen van de hele wereld netjes en uitputtend zijn bezocht en objectief volgens een sluitend systeem beoordeeld en getoetst. Een hele klus, lijkt mij.
Je zou je daarnaast kunnen afvragen waarom er van hogerhand voor ons bepaald moet worden wat we het beste moeten vinden. Welke tentoonstelling we móeten bezoeken, of bezocht hádden moeten hebben, om erbij te horen. Waarom we niet zelf uit mogen maken wat we mooi of de moeite waard vinden. Of niet.
Je zou je ook kunnen afvragen waarom alles altijd maar een wedstrijd moet zijn. En waarom het blijkbaar zo belangrijk is wie de grootste, de langste, de dikste of de duurste heeft. De meest verkochte, de drukst bezochte, de best bekeken. Waarom dat steeds zo benoemd en benadrukt moet worden. Met predikaten, stickers en uitroeptekens in de overtreffendste trap. Wat een armoe! Het wordt er allemaal niet interessanter van.
Maar goed, dan ben je waarschijnlijk weer een zeurpiet en een azijnpisser en dat wil ik niet, dus dat laat ik allemaal achterwege. Het is een mooie opsteker voor het splinternieuwe museum Voorlinden, en verder negeer ik het hele gebeuren en zeg gewoon dat Say Cheese van Martin Creed een buitengewoon grappige, inspirerende en prikkelende tentoonstelling is. Of was eigenlijk, want hij is al weer een tijdje voorbij. Wie er niet geweest is, heeft het gemist en zal het nooit weten, hoe leuk het was.
Jazeker: leuk. Een verboden woord natuurlijk, in combinatie met kunst. Leuk, dat is oppervlakkig en inhoudsloos en nietszeggend. Beledigend, feitelijk. Maar in dit geval toch echt op zijn plaats en niks mis mee. Want als je het niet leuk vindt om naar vier op elkaar gestapelde stoelen als kunstwerk te kijken, dan is het wel weer leuk om te kijken naar de dame die er ernstige rondjes om heen draait, de brochure in de hand, om het op zich in te laten werken. Om het te doorgronden. En ik vind dat allebei leuk omdat ik het leuk vind om te denken dat het daar hier een beetje om gaat. Dat ik het daarmee heb doorgrond. Dat er hier een beetje gedold wordt met de ingewikkeldmakerij die vaak bij kunst komt kijken. En dat vind ik dus leuk, want daar heb ik zelf ook altijd een hekel aan, aan die dikdoenerij. Sta je net lekker naar een kunstwerk te kijken, loop je net vrolijk door de zalen te genieten, staat er weer een afgestudeerd conservator pretentieus aan je kop te zeuren met onbegrijpelijke prietpraat. Om het werk te duiden. En in een kunsthistorisch perspectief te plaatsen.



Kijk, we zien hier dus gewoon een torentje van vier stoelen, gestapeld van groot naar klein. Als je het dan per se zou moeten duiden, zou je zomaar uit kunnen komen bij de Bremer stadsmuzikanten. Maar dat is te oppervlakkig, voor de brochure. Daar staat namelijk in te lezen, over dit torentje, dat het een verzameling gelijksoortige, alledaagse objecten is, geordend van groot naar klein. En: dat het simpel lijkt, maar dat juist de verzameling van gelijksoortigen maakt dat de verschillen opvallen, en de waarneming verscherpt: de textuur van de bekleding, de lengte van de stoelpoten, de barst in de rugleuning van de bovenste stoel. En: dat het een weloverwogen geheel is.
Goed. En wat zegt de kunstenaar er zelf over? Een stoel wil ook wel eens zitten.
En dat vind ik dan dus veel leuker. En dan denk ik dus dat Martin Creed daarmee een lange neus trekt naar de schrijver van de brochure én de dame die er ernstige rondjes mee om een stapeltje stoelen draait om de essentie van het werk te vatten. Wat haar niet zal lukken omdat zij die essentie zelf is. Waarmee ik dus bij dezen, als mede-onderdeel van diezelfde essentie, dit werk evengoed heb geduid, als onbezoldigd gastconservator, met mijn eigen onbegrijpelijke pretentieuze prietpraat, en de cirkel is gesloten. Altijd fijn, gesloten cirkels.
Leuk dus, kunst of niet. Dat begint meteen al bij de eerste zaal, die van wand tot wand en tot halverwege het plafond is afgevuld met blauwe ballonnen. Het is leuk om daar armenzwaaiend doorheen te banjeren, de ballonnen tot boven je hoofd, je bent al meteen als een kind zo blij. Het is óók leuk om de keurig in pak gestoken dames en heren van wat een bedrijfsuitje van een bank lijkt te zijn daarvoor in de rij te zien staan, met nauwverholen enthousiasme de ballenbak te zien betreden. Of om de giechelende dames met statische kapsels aan de andere kant weer naar buiten te zien komen. Ook leuk: het wanhopig, tot mislukken gedoemd gehannes van de suppoosten om de ballonnen ín de zaal te houden bij het openen van de deuren.
Dan zit de stemming er dus al in. En volgt nog de rest. Waaronder een zaal gevuld met het geluid van 39 metronomen, elk op hun eigen tempo in een psychedelisch nonritme; een wandschildering van helgele één-roller-brede banen, almaar rechtdoor van links naar rechts; een rij van 29 cactussen, van piepklein naar behoorlijk groot, tegen een achtergrond van een zaalhoge piramide van wc-rollen; een wand van boven naar beneden volgeplakt met alle kleuren en soorten tape van vijf centimeter breed die de kunstenaar kon vinden; een flinke stapel houten platen; een gothic pianiste die op gezette tijden het klavier van hoog naar laag en terug afwerkt; duizend afdrukken van vijfhonderd doorgesneden stronken broccoli in alle denkbare kleuren, keurig, zo goed als wandvullend, in slagorde ingelijst; een zaal met drie verschillende maar even aftandse Fiats en naarmate je vordert in de tentoonstelling krijg je er langzaamaan een vrolijke soundtrack bij vanuit de videozaal, waar Martin Creed behalve kunstenaar ook filmer en muzikant blijkt te zijn. En steeds is het niet alleen de lichte toets van de afzonderlijke kunstwerken die het doet, het is eerder de merkwaardige, uitgelaten sfeer van de tentoonstelling in zijn geheel die je betovert.
Dus.. Je moet wel een enorm stuk chagrijn zijn wil je niet vrolijk worden van deze tentoonstelling. Zó leuk. Noem dát maar geen kunst.

Een bezoek aan de tentoonstelling Say Cheese van Martin Creed in museum Voorlinden

maandag 10 juli 2017

Koekoek






Het leven was zo slecht nog niet. De man bedacht het, niet voor het eerst gelukkig, tijdens zijn ochtendwandeling. Want dat deed hij dan tegenwoordig. Om de dag vóór te zijn, stond hij wat vroeger op en maakte een ochtendwandeling. Met flinke pas stapte hij de luttele bebouwde kom van zijn woonplaats uit en werd zo, tussen de weilanden en de vergezichten, langzaamaan wakker. Met een uitstekend humeurtje, want zo werkte dat. De wind door zijn kuif, de zon op zijn bol, zijn ene voet voor de andere. Nee, het leven was zo slecht nog niet, bedacht hij dan vaak. En dat was een prettige gedachte om de dag daarna mee te beginnen. Die kreeg hij er gratis bij.
Vaak had hij onderweg kleine ontmoetingen die de boel er nog beter op maakten. Een haas die vergat op tijd weg te rennen bijvoorbeeld. Een koppel achterdochtige zwanen met een trosje pullen tussen zich in, een v-tje ganzen op doortocht, een stelletje kijvende waterkippen, een fuut. Of, ook altijd goed, een gezelschapje nieuwsgierige pinken, nooit te beroerd om met z’n allen op een kluitje naar je te komen kijken, aan de andere kant van de sloot, in de hoek van hun weiland.
Vanochtend had de man ook zo’n ontmoeting. Ditmaal met de koekoek. Een bijzondere ontmoeting, vond de man het, omdat hij, behalve op plaatjes, nog nooit een koekoek had gezien. Nog nooit. Hoewel hij ze wel zeer regelmatig hoorde, ergens ver weg. Wat hem, zonder nu de indruk te willen wekken dat hij er verstand van had, het idee had gegeven dat het een algemeen voorkomende vogel moest zijn. Nog nooit.
Tot vanochtend dus. Vanuit een boompje langs zijn weg hoorde hij eerst het immer vrolijk stemmende koekoek, waarna hij de bijbehorende vogel uit zijn schuilplaats zag opvliegen en verdwijnen. De man herkende hem van de plaatjes.
Die had hem dus zien aankomen. Die had misschien van schrik per ongeluk koekoek geroepen, voor ie dan toch maar het hazenpad koos. De man keek hem na in zijn vlucht. Aangekomen in de verte riep de vogel, ter bevestiging dat híj het was, nog éénmaal koekoek.
En de man vervolgde zijn weg. Tevreden met het leven. Dat was zo slecht nog niet.

dinsdag 4 juli 2017

Ontlasting (poep)





Als Nederlands staatsburger van zekere leeftijd ontving de man onlangs de uitnodiging deel te nemen aan een bevolkingsonderzoek. Uitnodiging, beleefd verzoek, dringend advies, aansporing.. de man wist niet precies hoe hij het zou duiden. Het was een bevolkingsonderzoek naar darmkanker, dat maakte het wat verontrustend. Niet alleen de gedachte aan de ziekte zelf was verontrustend, of de veronderstelling dat hij dat blijkbaar zou kunnen hebben.. hij werd ook allerminst aangesproken door het idee dat hij op enig moment in een witte bus op het dorpsplein werd verwacht om.. ja, om wat te doen eigenlijk?
Maar zo liep het niet.
Een week of twee na de eerste aankondiging ontving de man een ingewikkeld vormgegeven plastic envelop met uitgebreide informatie in woord en beeld, alsmede een plastic retour-envelop met sluitstrip, plus een zakje met een geheimzinnig buisje. Een plastic reageerbuisje met vloeistof en een staafje aan een dopje dat je eruit kon draaien. Een groen staafje, met een geribbeld uiteinde.
In de uitgebreide informatie in woord en beeld werd uitgelegd wat de bedoeling was. Het geribbelde uiteinde van het groene staafje moest op vier verschillende plaatsen in de ontlasting worden gestoken, waarna het staafje weer terug moest worden gedaan in het reageerbuisje, dat vervolgens in de plastic retour-envelop kon worden opgestuurd. Naar het laboratorium des vaderlands. Na enige tijd ontving men dan bericht met nadere instructies.
Om te beginnen vond de man de uitgebreide informatie in woord en beeld zeer vermakelijke lectuur, ja, sorry.. daar kon hij verder ook weinig aan doen. Hij was dan wel van zekere leeftijd, sommige zaken zijn blijkbaar tijdloos. Accepteren maar. Vooral het feit dat telkens wanneer het woord ontlasting viel, daar tussen haakjes het woordje (poep) achter stond, werkte op zijn giechelspieren. Jammer vond hij het dan weer dat deze kleuterende aanpak niet consequent werd doorgevoerd, zodat achter het woord urine geen (pies) stond.
Enfin.
Het was best nog een onderneming. Zo mocht de ontlasting (poep) bijvoorbeeld absoluut niet in aanraking komen met water (H2O) of urine (pies). Denkt u daar maar eens over na. De man had dat nog nooit gedaan. Nu moest het.
Verder mocht er niet te veel ontlasting (poep) aan het staafje zitten, maar ook zeker niet te weinig. Hoe beoordeelde je dat, vroeg de man zich af. Moesten alle ribbeltjes vol? Was het erg als je daar vijf keer voor moest prikken? Wat deed je als er meteen de eerste keer al een hele klont aan bleef plakken? De man kon zich niet herinneren ooit zó geconcentreerd met zijn ontlasting (poep) te zijn bezig geweest. Of het moest die keer zijn dat hij er als baby een kunstzinnige vlek mee op het ouderlijk behang had gemaakt, waar nog jarenlang een armoeiig kleedje voor gehangen heeft. Maar dat herinnerde hij zich uiteraard alleen uit de tweede hand.
Tot slot moest rekening gehouden worden met het moment van verzenden. Het buisje met ontlasting (poep) mocht beslist niet langer dan één dag onderweg zijn. Het moest bovendien tot het moment van verzenden koel bewaard worden. Het beste kon er dus tussen maandag en donderdag worden gehandeld (gepoept). Het lot viel op maandagochtend, voor de man. De warmste maandag in juni sinds het begin van de jaartelling. Om te voorkomen dat zijn inzending een halve dag in een brievenbus stond op te warmen, had de man de plastic retour-envelop met zijn ontlasting (poep) dan in vredesnaam maar in de koelkast gelegd. Zelfs was hij even naar de brievenbus gelopen om te checken hoe laat die geleegd zou worden, om het buisje aan het eind van de lange hete dag net een kwartiertje vóór die tijd op de post te doen.
Hij had als een goed, voorkomend burger zijn uiterste best gedaan, wilde hij maar zeggen. Voor zijn eigen bestwil, dat spreekt.
Nu had hij deze week een brief met de uitslag gekregen. En die was ‘gunstig’. En weer wist de man niet precies hoe hij dat zou duiden. Gunstig. Dat was niet slecht. Niet ongunstig, zogezegd. Maar echt goed was het toch ook weer niet, gunstig. Niet dat hij zich nu zorgen maakte, maar voor al het gedoe, en alle aandacht die hij eraan had besteed, vond de man het wel wat zuinigjes.

donderdag 29 juni 2017

Multitasken





De man zat op zijn plek. Achter zijn computer, in een poging iets op te schrijven. Iets van een originele gedachte. Of gewoon een gedachte desnoods.
Wat nog niet meeviel.
Niet omdat hij geen originele gedachten zou hebben, maar omdat zijn oudste zoon - in zijn eigen kamertje maar ruim binnen gehoorsafstand - zijn derde theorie-examen zat voor te bereiden. Die zat, zoals hij het zelf noemde, te studeren. En dat ging, geheel volgens de mores der moderne tijd, online.
Zijn zoon zat uiterst relaxed onderuitgezakt op zijn draaiende burostoel, zijn voeten op tafel, een flinke beker icetea en de mobiel binnen handbereik, terwijl op zijn laptop het werk voor hem gedaan werd. Met sonore stem las een meneer passages voor uit het theorieboek, op het scherm werden ondertussen al even sonore verkeerssituaties getoond waarvan je mocht aannemen dat ze met de voorgedragen tekst correspondeerden.
Na een tijdje begon de man wel ernstig te betwijfelen of de stem van een echte meneer was. Het leek er meer op dat hier de oude TomTom zelf aan een lange monoloog bezig was.
Maar goed, op zijn eigen originele gedachten kon hij zich nu dus niet meer concentreren, en al was de meneer letterlijk woordelijk verstaanbaar en kon de man niet anders dan naar hem luisteren, hij slaagde er ook niet in zich op diens verhaal te focussen. Hoewel daar dus ook geen enkele reden voor was omdat de man zijn theorie-examen al lang en breed in de pocket had. Gewoon uit een boekje. In één keer. Met slechts één fout. Wilde hij nog maar eens benadrukken.
Er zou wel niet veel meer worden opgeschreven vanochtend, dacht de man toen maar. En dat hij dat er maar even voor over moest hebben, voor de goede afloop. Dat hij blij moest zijn dat zijn zoon in elk geval iets aan voorbereiding deed. Daarna veranderde zijn bewustzijn langzaam maar zeker in een wollige zoemtoon.
Waaruit hij - hoeveel tijd later?? - plotseling opschrok door een juichende kreet van zijn zoon.
‘Móói!’, riep die, dwars door de onverstoorbaar doorzoemende meneer heen.
De man vroeg zich af wat er zo mooi zou zijn, maar dat kwam er meteen achteraan:
‘Mijn salaris is ook weer binnen!’.
Vanmiddag was het examen. Het zou de man benieuwen.

vrijdag 23 juni 2017

Het aangenaam verpozen

Met een buitengewoon opgeruimd humeur en nog lang niet moe loop ik door een bos ergens in Friesland. Al maakt het verder niet uit waar het is. Na een halve dag zonder noemenswaardige ontmoetingen, wat heel fijn kan zijn aan een flinke wandeling, stappen er nu, een eindje voor mij, plotseling twee mannen uit de berm. Een tikkeltje schichtig, is mijn indruk.
Het zijn twee nogal glimmende mannen, met kaalgeschoren, opgepoetste hoofden en rooie oortjes. Ze dralen wat maar besluiten dan toch voor mij uit te gaan lopen. Misschien om een groet, of een confrontatie van dichterbij, waar ikzelf eerlijk gezegd ook niet erg op gebrand ben, te vermijden.
Eén van hen draagt een rugzak maar ik houd ze niet voor wandelaars, daarvoor lopen ze ook te langzaam. En te mooi. Een knalroze condoomverpakking, na het aangenaam verpozen in de berm achtergelaten, bevestigt mijn vermoeden.
‘We hebben gezelschap gekregen’, hoor ik de mannen tegen elkaar kirren als ik ze blijkbaar te dicht naar hun zin ben genaderd en ik erger me eraan dat ík me nu gegeneerd moet voelen bij de situatie. Ik erger me er óók aan dat ik me daarna volautomatisch afvraag of die ergernis wel past bij de tolerante instelling die ik mijzelf toedicht. Maar ik besluit dat het wel kan. Dat het weinig stijlvol gedrag is, en ergernis dus zeker op zijn plaats. En dat dat verder nergens mee te maken heeft.
Ik heb geen zin om achter het tweetal te blijven hangen, en ik heb ook geen zin om voor ze uit te lopen. Al ben ik dus nog lang niet moe, toch neem ik een kwartier pauze. Om ze kwijt te raken. De mannen, en mijn ergernis.

Uit: Noblesse oblige, gepubliceerd op De Vrije Wandeling, weblog van een wandelaar.

zaterdag 17 juni 2017

De kunst van het weglaten





H
et valt me op, bij een bezoek aan mijn geboortestad, dat Den Haag lijdt aan de ziekte van Mondriaan. Een duidelijk geval, zie ik als ik er zo eens doorheen loop. Op de raarste plekken vertoont het straatbeeld een felgekleurde uitslag. Op tramhaltes en pleinen, gevels en schuttingen, bankfilialen, kantoorkolossen, musea en ijspaleizen, in etalages en vijvers.. waar je kijkt zie je rode, blauwe en gele vlekken, vierkant en rechthoekig, in willekeurige formaties bij elkaar geharkt met meestal nog een handvol achteloos neergegooide zwarte lijnen. Hoppeta.. wéér een eerbetoon aan de 100 jarige Stijlbeweging, en dan met name diens bekendste zoon. Die zich natuurlijk driewerf omdraait in zijn graf bij al dat goedkoop en liefdeloos hoeren en sloeren met zijn werk. Een levenslange zoektocht teruggebracht tot een placemat van de Action. Kunst behapbaar gemaakt voor de ignorante SBS6-consument. Mondriaan als Bekende Nederlander. Ik krijg er jeuk van op een nare plaats waar ik net niet bij kan.

Uit: Terug in de Horsten, gepubliceerd op De Vrije Wandeling, weblog van een wandelaar.

maandag 24 april 2017

Old skool




V
olkomen onverwacht vroeg zijn jongste zoon hem vandaag of hij zijn biebpas mocht lenen.
De man viel bijna van zijn stoel, toen hij dat hoorde. Zonder zich te bezeren gelukkig, omdat het alleen figuurlijk was en hij in werkelijkheid de was stond te vouwen, maar evengoed.. had hij dat nou goed verstaan? Vroeg zijn jongste zoon hem daar om zoiets analoogs en twintigste eeuws als een biebpas?
Zelf ging de man nog regelmatig naar de bibliotheek. Om papieren boeken te lenen, want dat moest je er bij zeggen tegenwoordig, dat ze van papier waren. Boeken die hij dan thuis, in een stoel, met een kopje thee ging zitten lezen. En als het een goed boek was, werd de thee koud en het huishouden vergeten. Heel old skool allemaal, maar hij deed er verder geen vlieg kwaad mee.
Van zijn jongste zoon verbaasde het hem eerlijk gezegd dat die dus nog scheen te weten dat er zoiets als een bibliotheek bestond. De meeste andere educatieve uitjes waarop hij hem als leuke jonge vader had meegenomen waren zo goed als vergeten, zo bleek vrij regelmatig. Hij had het allemaal net zo goed kunnen laten, dacht de man wel eens monkelend, al was zijn zoon nu dan toch maar mooi op weg naar de bibliotheek. Zijn vaderhart veerde op.
Tot hij het gevouwen wasgoed van de jongste in zijn kamertje legde en op zijn buro - althans.. de stapel rotzooi waaronder zijn buro voor het laatst was gesignaleerd - de doos van Assassins Creed zag liggen. Een mild-moorddadig computerspel dat enige jaren geleden, toen zijn vrouw en de man de strijd nog niet hadden opgegeven, na lange onderhandelingen als eerste echte game naast Minecraft werd getolereerd. Inmiddels speelden zich zonder enige vorm van onderhandeling vrij continu veel verschrikkelijker dingen af, op de schermen van hun jongens. Dingen waarvan de man zich dan afvroeg waarom dat eigenlijk nog een spel werd genoemd. Amusement. En wat daar dan in vredesnaam precies leuk aan was. Dingen waarvoor je, als het op het journaal kwam, gewaarschuwd werd. Dat het schokkende beelden bevatte.
Maar goed, nu begreep de man dus wat zijn zoon in de bibliotheek te zoeken had. Nieuwe games. Duh. Op de één of andere manier vond hij het ook wel weer een geruststellende gedachte. Dit paste tenminste in het plaatje.
En toen - ik verzin dit niet, zou Sylvia Witteman zeggen - kwam zijn zoon thuis met twee dikke papieren boeken met hele kleine lettertjes over de geschiedenis van het Romeinse Rijk. Want dat leek hem interessant..
Daar zat de man dan, met zijn plaatje. Wie zou het puberbrein ooit begrijpen? Hij niet in elk geval.

dinsdag 18 april 2017

Een avond met de vertaler des Vaderlands




L
eeft die nog? Tot twee keer toe is dat de oprecht verbaasde reactie wanneer ik vertel dat ik naar een concert van Jan Rot ga. Twéé keer. Onafhankelijk van elkaar. Zo staan de zaken er blijkbaar voor, voor Jan Rot. Tjees. Terwijl zijn programma van de avond nog wel ‘Jong en veelbelovend’ heet. Wat dan wel weer meteen het andere uiterste is, maar goed, dat slaat ook meer op de ondertitel van de show: De jaren 70 van Jan Rot. En zo valt alles op zijn plek, want in de jaren 70 was Jan Rot dat inderdaad, jong en veelbelovend. Wil hij maar zeggen.
Inmiddels, bijna een halve eeuw later, heeft hij zich wel als een blijverdje bewezen. Als een soort vertaler des Vaderlands voorziet hij al tientallen jaren alles wat los en vast zit van een passende Nederlandse tekst. Van de Matthäus Passion tot en met de rockopera Tommy, en veel daar tussenin. Begin dit jaar verscheen een veelgeprezen boek met al zijn eigen liedteksten en vertalingen. Een boek zó dik dat er niet eens meer plek was voor een volledig register, wat het weliswaar weinig overzichtelijk maar niet minder indrukwekkend maakt. Gelijk het oeuvre, nietwaar?
Normaalgesproken, opent Jan Rot de avond, vraagt hij wie de jaren 70 nog heeft meegemaakt. Maar dat hij vanavond beter kan vragen wie ze níet heeft meegemaakt. Het ziet inderdaad grijs van de mensen, in de goedgevulde Amer, en de zaal lacht welwillend om het grapje. Jan Rot weet natuurlijk ook wel dat wij ook wel weten dat hij normaalgesproken heus niet in een met trendy tieners volgestampt Paradiso zijn ultrahippe ding staat te doen. Met The Streetbeats lukte dat misschien nog, in de jaren 70 inderdaad, maar met het programma van vanavond zou hij daar zeker geen deuk in een pakje Zeeuws Meisje slaan. Jan Rot zet vol in op de nostalgie, een veelgevraagd sentiment in dit bange tijdsgewricht waarin we het ook allemaal niet meer weten, zeker bij de generatie die hij vanavond voor zich heeft, dus dat is geen toeval. En dat geeft ook helemaal niet want het levert ons allemaal een buitengewoon genoeglijke avond op.
Aan de hand van krantenkoppen en hitlijsten neemt Jan Rot ons chronologisch hap snap mee door de jaren 70, met een liedje en een praatje. Af en toe doet hij een Leo Blokhuisje Light, met muzikale feitjes en weetjes die iedereen weet. Wie zong ook weer over Alice?* Wie weet nog hoe de gitarist van Roxy Music heette?** Wat was de echte naam van Bromsnor?*** Het zijn vragen die de zaal al roepend mag beantwoorden, er kan af en toe worden meegezongen op de toppers van toen, maar dan op de vertaalde tekst van Jan Rot.. het gaat erin als krentenmik met boter.
De rode draad in het verhaal is Jan Rot zelf, die in de jaren 70 opgroeide van puber tot jong en veelbelovend artiest dus. Met smakelijke anekdotes over kinderleed, de prille liefde en de eerste schreden op de weg naar de roem. Zo leren we bijvoorbeeld dat de frontman van The Sex Pistols, Johnny Rotten immers, zijn naam gewoon van onze Jan heeft gejat, tijdens een toevallige ontmoeting in Londen. That's a fuckin' good name, zou hij geroepen hebben. Of het allemaal echt waar is, wie maalt erom? Het is een mooi verhaal.
En ieder verhaal geïllustreerd met de vertaling van een toepasselijke hit. Of een eigen lied, want - dat zou je bijna vergeten - die zijn er ook nog. En dat zijn zeker niet de minste. Zeker niet. Een ontroerend moment in de voorstelling is bijvoorbeeld ‘Stel dat het zou kunnen’, dat in 2015 met de Annie MG Schmidtprijs voor het beste theaterlied werd onderscheiden.
Soms zijn de vertalingen van Jan Rot aan de melige kant, naar mijn smaak, maar in de context van deze gezellige avond in de feestzaal achter het dorpscafé, live uitgevoerd en met een sappig verteld verhaal erbij, komen ze uitstekend tot hun recht. Zelfs met de vertaling van het toch al drakerige Angie, waarin Ankie rijmt op bankie, plankie en Frankie, komt hij weg, wat mij betreft. En hetzelfde geldt voor het laatste nummer, My way, over draken gesproken. Omdat hij, besluit Jan Rot de avond, ook zomaar om kan vallen, zoals zovelen het afgelopen jaar.
Maar voorlopig leeft hij dus nog. Gelukkig.

*ǝᴉʞoɯs **ɐɹǝuɐzuɐɯ lᴉɥd ***slǝǝƃ nol

Wij zagen Jan Rot in café de Amer, in Amen, Drenthe. Kijk voor een speellijst even op janrot.nl Bezoek ook het YouTubekanaal van Jan Rot.

zaterdag 15 april 2017

Merel





T
oen ik thuis kwam, van het één of ander, lag er een merel op het tuinpad. Een vrouwtje, was het. Bewegingloos lag ze daar, aan mijn voeten. Dood was ze niet, maar veel leven leek er ook niet in te zitten. Het was een volwassen exemplaar, voor overmoedige nestvlieders is het ook nog veel te vroeg in het seizoen. Met lijdzame blik zat ze af te wachten wat komen ging. Dat was blijkbaar aan mij.
Tja. Ik wist ook niet precies wat komen ging. Dat wil zeggen, als er niets gebeurde had ik wel een vermoeden van wat komen ging, het wemelde van de katten in de straat. Ik wist alleen zo snel niet wat mij nu te doen stond.
Wat moet je met zo’n beestje? Mee naar binnen nemen en in een kartonnen doos langzaam weg laten kwijnen leek me geen optie, zelf hebben we bovendien ook een kat, een complicerende factor. En was er niet iets van een vogelziekte? De dierenambulance zag me al aankomen natuurlijk en het beest de genadeklap geven, nee, daar ben ik de man niet voor.
Maar ja, ze lag wel op mijn tuinpad. Ik wilde haar ook niet aan de wilde dieren overleveren.
Of in bloederige stukken terugvinden op de deurmat, dat ook niet.
Ik boog me eens voorover om te zien of ik kon zien wat er aan de hand was, maar veel wijzer werd ik niet. Dat ik haar bemoedigend met mijn vinger over de kop kon aaien zonder enige reactie, leek mij geen goed teken.
Verdorie, daar stond ik dan. Ik keek eens links en rechts de straat in, of daar misschien een oplossing aan kwam lopen, een minder besluiteloos iemand dan ik bijvoorbeeld, maar nee.. ik stond er alleen voor.
Alleen met de merel.
Die toen zonder enige overgang pardoes opvloog, met een energiek roefff, en in karakteristieke vlucht drie huizen verder de hoek om uit zicht verdween. In een oogwenk opgestaan uit de dood.
Later, het voorval alweer bijna vergeten, zag ik boven op de ruit van de balkondeur nog een ordeloze afdruk van wat vooraf was gegaan.

dinsdag 11 april 2017

Hannah





I
n het museum dat ik bezocht, ontmoette ik een bekende. Ze stond vlak naast me en keek naar het werk naast het mijne. Het werk naast het werk dat ik bekeek, bedoel ik dan, voordat er misschien gedacht wordt dat mijn werk in een museum hangt en dat ik daarover wil opscheppen, maar daarvan is zover ik weet geen sprake. Van een werk van mij in een museum, bedoel ik dan weer, want als daar wel sprake van was, zou ik daar zeker over opscheppen. Maar dat hoeft dus niet. Jammer genoeg natuurlijk, maar goed, het is al mooi dat ik zelf zo af en toe nog in een museum kom. Dat kun je ook niet van iedereen zeggen.
Wel van de bekende, want die stond naast me en bekeek het werk naast het mijne, als hierboven omschreven. Mijn aandacht was inmiddels van het werk tegenover mij afgeleid naar de bekende naast me, waarvan ik trouwens alleen maar de allereerste tellen vanuit mijn ooghoek dacht dat het wel eens een bekende kon zijn, tot ik mij realiseerde dat ik haar kende van tv. Van Netflix, om precies te zijn, want niets menselijks is mij vreemd en ik zit dus ook regelmatig mijn kostbare avonden te verdoen met de ene aflevering na de andere serie. Please like me, in dit geval. Een Australische comedy over dolende dertigers, of twijfelende twintigers, jonge mensen in elk geval, die voor een groot deel bestaat uit onnavolgbaar ongemakkelijke dialogen en ingewikkelde gesprekken tussen de verschillende hoofdpersonen. Ik kan hem ten zeerste aanbevelen. Een aangenaam lichte toets tussen het duistere en voortdurend op de loer liggende, naargeestige geweld van Homeland, Narcos en Designated Survivor, om maar eens wat ander binge-materiaal te noemen.
Het was Hannah, die naast me stond. Hannah, uit Please like me. Realiseerde ik mij. Maar ook dat zij dat dus niet kon zijn en dat het alleen maar iemand was die er sterk op leek. Hetzelfde wat plompe, peervormige figuur, het praktische korte haar, het zware brilmontuur, de wat afwezige, stuurse blik.. het was haar helemaal. Behalve dat ze het natuurlijk niet was. Natuurlijk was ze het niet. Ik bedoel.. Australië..
Toch had ik de aanvechting haar te groeten. Dahag.. Om vervolgens omstandig en steeds gênanter uit te leggen op wie ze volgens mij leek zeker: een plomp, peervormig, lesbisch en lethargisch depressief personage uit een serie waar ze dan waarschijnlijk ook nog nooit van gehoord had. Of die ze afschuwelijk vond, want dat kon ook nog.
Ik heb het dus maar niet gedaan, dat groeten. Jammer eigenlijk. Het had hoogstwaarschijnlijk net het soort onnavolgbaar ongemakkelijke dialoog opgeleverd dat ik in Please like me zo leuk vond.

dinsdag 14 februari 2017

De drie leeuwen




















Uit de serie: Geen Kunst
Laat u rondleiden door beeldentuin De Wereld door de gids

Je komt het tegen, op je pad. Het ís geen kunst, maar zou dat zomaar wél kunnen zijn. Het is maar net hoe je er naar kijkt. En of je het wilt zien. De wereld een beeldentuin.