Ooit
had ik een prima muziekinstallatie bij elkaar gespaard waar ik al die tijd erg
tevreden mee was. Terugkijkend is dat wel alweer héél erg lang geleden
eigenlijk, want gut, wat draaide ik daar toen allemaal op? David Bowie, Talking Heads, The Pretenders. Elvis
Costello, Joe Jackson, The Jam. The
Beat, niet te vergeten.
Later, in een toch óók al wel behoorlijk grijs verleden, begaven mijn boxen het
als eerste en, met het verhaal dat ik eerst voor iets fatsoenlijks zou sparen,
werden die voor zolang even vervangen door een even onooglijk als onoorlijk
stelletje ongeregeld uit de kringloopwinkel. Later aangevuld met een dito
versterker en cd speler omdat die het inmiddels ook één voor één niet meer
deden. Alleen mijn platenspeler, die liet mij niet in de steek.
Jarenlang heb ik vervolgens mopperend maar laks, laks maar mopperend de vele
ongemakken van mijn aldus aangespoelde stereo voor lief genomen. Geruis,
gebrom, gekraak en gezoem. En heel in de verte nog het vermoeden van muziek. Trots
ben ik er niet op, maar zo is het gegaan. Het laatste jaar, ik schaam me bijna
het te vertellen, moest ik zelfs regelmatig flink op mijn versterker slaan, met
de vlakke hand op de rechterbovenhoek, boven de volumeschuif, om toch ergens
één of ander contact tot stand te brengen en dat vermoeden van muziek in elk
geval nog uit twéé krakende boxen te laten komen. Tja.
Maar kortgeleden is de geest dan eindelijk over me gekomen. Of in mij gevaren. Of
door mijn vrouw, die het gezeur langzamerhand misschien een beetje zat begon te
worden, over mij afgeroepen of hoe je dat maar wilde bekijken, en heb ik
spikpepernieuwe spullen aangeschaft. Het is heel erg een mannending natuurlijk,
dat weet ik heus wel en sorry daarvoor dames, maar wát een verademing! Wát een
verrijking van mijn leven! Dagen achtereen zat ik met een gelukzalige glimlach als
gehypnotiseerd in mijn stoel, precies in het midden en op de voorgeschreven
afstand en hoogte, het ene cd-tje na de andere langspeelplaat te beluisteren. Ik
hoorde bliepjes en piepjes en knorretjes die ik nog nóóit gehoord had.
En dan zie je dus ook meteen maar weer eens hoe wonderlijk het menselijk geheugen
werkt, vooral bij muziek. De raarste en onbeduidendste weetjes en wistjedatjes
kwamen bovenborrelen, bij de oudste muziekjes. Want kijk maar, daar haalde ik
dus een elpee van The Beat uit de hoes, jaren niet gedraaid, maar ik wist nog
precíes dat bij déze elpee de etiketten verkeerdom geplakt zaten. En dat je dus
kant B op moest zetten om kant A te horen.Tears of a clown. Hands off… she’s mine. Mirror
in the bathroom. Daar
zakte de naald in de groef. Haarscherp klonk het nostalgisch gekraak van vinyl door
mijn nieuwe boxen. En werd Too nice to talk to ingezet. Het eerste nummer van
kant B.
Het menselijk geheugen werkt dus helemaal niet wonderlijk, weet ik nu. Het doet
gewoon maar wat.
Dit stukje stond eerder op dit weblog. Bovenstaande, licht gewijzigde versie las ik voor als column van de week op de lokale radio.
Voor
iedere stad, ieder dorp of gehucht waar het Nederlands Kustpad ons door voert,
maken wij een limerick. Dat is het idee. Een wandellimerick, ons zelfverzonnen
genre. En alles kan daarbij een aanleiding zijn. Een ontmoeting of een
gesprekje, een toevallige passant, een opvallend uitzicht of inzicht. Een etalage, een uithangbord.. Alles, we zijn al met weinig tevreden.
Zwarte Haan. De Zwarte hoek. De weg ernaartoe is een doodlopende. Wanneer je
die oprijdt, wordt je nadrukkelijk gewaarschuwd dat er geen keermogelijkheden
zijn. En eenmaal aangekomen, na een lange, smalle slingerdijk, stap je uit in
een indrukwekkende leegte. Drie huizen en een gesloten herberg: De Zwarte Haan.
Meer is er niet. Enkel land, lucht en zee. Verder kun je niet. Alleen terug.
Hier houdt het op. Hier is het eind van de wereld.
In Zwarte Haan zelf ziet men dat anders, getuige het informatiebord waarop deze
plek als startpunt van het Jakobspad wordt aangemerkt. Het Jakobspad, de
pelgrimsroute naar Santiago de Compostella, dat eindigt bij Kaap Finisterra. En
als Kaap Finisterra het eind van de wereld is, zoals de naam beweert, dan moet
Zwarte Haan wel het begin zijn. En zo is dat.
Het eind van de wereld
een wandellimerick
Het idee dan men bij De Zwarte Haan
aan het einde van de wereld zou staan,
dat vindt men ter plekke
toch echt van de gekke..
van hier heb je juist nog het hele eind te gaan.
Uit de serie: Geen Kunst Laat u rondleiden door beeldentuin De Wereld door de gids
Je komt het tegen, op je pad. Het ís geen kunst, maar zou dat zomaar wél kunnen zijn. Het is maar net hoe je er naar kijkt. En of je het wilt zien. De wereld een beeldentuin.
Zwarte Haan moet wel het eind van de wereld zijn, denken wij
zo. Als we er met de auto op aan rijden worden we ruim van tevoren
gewaarschuwd: we rijden een doodlopende weg in zónder keermogelijkheden. De
lange en zeer smalle dijk, waarop men zich gelukkig prijst dat er geen
tegenliggers zijn, eindigt na een bochtige rit ten slotte abrupt tegen de
zeedijk. Links en rechts liggen nog twee of misschien drie huizen en een
herberg, die De Zwarte Haan heet, en gesloten is, maar voor de rest is er de
zee, het land en de lucht. Verder kun je niet. Alleen terug. Het eind van de
wereld.
Zelf ziet Zwarte Haan het anders. Hier ziet men zich juist als het begin van de
wereld. Start hier immers niet het Jacobspad? Het pelgrimspad naar Santiago de
Compostella, dat eindigt bij Kaap Finisterra? En Finisterra, daar hoef je geen
latijn voor gestudeerd te hebben, dat betekent uiteraard: Het eind van de
wereld. De logica is van een charmante eenvoud.
Tot 1948 trouwens, was Zwarte Haan eind- noch beginpunt. Van de 16e
eeuw tot aan dat jaar werd vanuit hier een veerdienst op Ameland onderhouden.
We lezen het op een informatiebord. Samen met het weetje dat de naam Zwarte
Haan niets te maken heeft met de mannetjeskip, hoewel die door de gelijknamige
herberg dan wel weer pontificaal als logo wordt gevoerd, maar dat Haan hier
waarschijnlijk een verbastering is van het woord Harne, dat hoek betekent. We
staan in Zwarte Hoek, dus. Dat klinkt dan toch wel weer een klein beetje als
het eind van de wereld.
Als we de dijk beklimmen vragen we ons eerlijk gezegd meteen af of het geen
vergissing was vandaag te gaan lopen. Er staat een snijdende wind die dwars
door onze jassen gaat, en het is stervenskoud. De lente was dit jaar niet verder
weg dan vandaag. Dat wordt flink doorstappen. We mijden de kruin van de dijk en
lopen ons vastberaden warm over het schuin weglopend asfalt aan de wadzijde.
Met links de blik over de kwelder. De grootste kwelder van Nederland, lezen we
in het boekje. Al in de 16e eeuw begon men hier, ter verdediging
tegen de zee, zogenoemde duikertsdammen aan te leggen, een soort golfbrekers
die het vormen van kwelders bevorderden. In de zomermaanden kleurig begroeid,
deze kwelder, met allerlei zoutminnende planten, aldus opnieuw het boekje, nu
zwart en bruin uitgestrekt tot aan de Waddenzee in de verte. Het zou
deprimerend zijn als het niet ook een zekere schoonheid had.
Net als we ons voorzichtig zorgen beginnen te maken hoe en waar we in
vredesnaam even wat moeten eten, zonder te bevriezen, of - nog
huiveringwekkender vooruitzicht - het hoognodige plasje kunnen doen, doemt in
de verte een gebouw op waarvan de wapperende vlaggen doen vermoeden dat het een
recreatieve functie heeft. Misschien een camping die er vroeg bij is, hopen
wij. Allicht zal er een hoekje zijn waar we wat uit de wind kunnen staan. We
zijn met weinig tevreden. Even later blijkt dit het nagelnieuw ogende
kweldercentrum Noarderleech te zijn. Neergezet om de grootste kwelder van
Nederland te ontsluiten voor de toerist. Dagelijks geopend tussen 9:00 en 17:00
uur. Je leest wel dat er ook mensen zijn die zich daar bozig zorgen over maken,
dat de natuur altijd maar ‘leuk’ gemaakt moet worden, met bezoekerscentra, wandelroutes,
laarzenpaden, educatieve bordjes en activiteiten voor de kids. Dat de natuur aldus genadeloos wordt verpretparkt. En onder
andere omstandigheden zouden wij het daar best nog wel mee eens kunnen zijn
ook, maar vandaag vinden we het wel best. Voor een prikkie halen we koffie en
thee uit de automaat, we plassen op een kraakhelder toilet, eten ons broodje op
überhip steigerhouten loungemeubilair en warmen gratis een beetje op. Als dank
laten we een speciaal voor de gelegenheid geschreven wandellimerick achter in
het gastenboek.
Of het als straf van hogerhand voor onze decadente pauze gezien moet worden
weten we niet, maar als we weer naar buiten stappen, is het inmiddels gaan
sneeuwen. Zeker als we landinwaarts trekken en de wind pal tegen waait, snijdt
de sneeuw ons buitengewoon onvriendelijk in het gezicht. Onderlangs een rij van
acht driftig boven ons uit wiekende windmolens worden we dwars door de
weilanden, door de zompige blubber van tractorsporen langs halfbevroren
slootjes naar Ferwert gestuurd. Het is een spannende route: de enkeldiepe
modderplassen zijn niet altijd even makkelijk te ontwijken, het is glibberig en
ongelijk terrein en onze dichtgeslibde en aangekoekte schoenen hebben
nauwelijks nog grip. Het regent inmiddels gestaag. Linksaf, rechtsaf baggeren
we door het Friese kleiland en vergeten ons voor te stellen hoe fraai dit stuk
zou zijn wanneer de zon er op zou schijnen en het zou geuren naar vers gemaaid
gras, of akkerbloemen.
Aangekomen in Ferwert zijn onze vingers verstijfd en onze kleren doorweekt. Het
leuke is er dan wel vanaf. Met nauwverholen tegenzin slepen we ons naar
Hegebeintum, waar de auto nou eenmaal staat. Het zelfverzonnen lied waarmee we
de stemming er zojuist nog aardig inhielden, wordt niet meer gezongen en een
wandellimerick voor Ferwert zit er niet meer in. We besluiten er de volgende
etappe dan maar opnieuw te beginnen, om het plaatsje alsnog recht te doen.
Ook Hegebeintum, waaraan ondanks alles duidelijk valt te zien dat het de moeite
waard is, gunnen we vandaag geen verder onderzoek. Druipend en verkleumd vallen
we er het bezoekerscentrum binnen, waar we hartelijk en met mededogen worden
ontvangen met speciaal voor ons gezette koffie. Als de dienstdoende heren horen
dat we zijn komen lopen van Zwarte Haan schudden ze getweeën meewarig het
hoofd. Gelopen vanaf de Zwarte Haan, herhalen ze. Jullie lijken wel gek. Nou goed,
helemaal ongelijk kunnen we ze vandaag ook weer niet geven.
Een verslag van een wandeling langs het Nederlands Kustpad, van Zwarte Haan naar Hegebeintum, gelopen op dinsdag 1 maart 2016. Meer van het Nederlands Kustpad op www.samenuitenthuis.wordpress.com
Uit de serie: Geen Kunst Laat u rondleiden door beeldentuin De Wereld door de gids
Je komt het tegen, op je pad. Het ís geen kunst, maar zou dat zomaar wél kunnen zijn. Het is maar net hoe je er naar kijkt. En of je het wilt zien. De wereld een beeldentuin.
Kipstukcjes.
Het staat er echt. Twee keer zelfs. Dat heeft iemand dus bedacht. Dat deze
vegetarische brokjes kipvervanger kipstukcjes moeten heten. Daar heeft misschien
wel een heel team creatieven een week of langer op zitten broeden, en brain
zitten stormen, voor een hoop geld, en die hebben het uiteindelijk met z’n
allen een goed idee gevonden. Kipstukcjes. Jongens, we hebben ‘m hoor: Kipstukcjes.
Dat het kip moet heten als je er juist trots op wilt zijn dat het dus géén kip
is, dat vind ik al raar. Maar goed. Dat zal dan wel zijn omdat de klant nou
eenmaal niet eet wat hij niet kent. Die moet dus gerustgesteld worden dat hij dat
enge plantaardige spul zonder E nummers gewoon kan eten, omdat het naar kip
smaakt. Omdat dat in elk geval de bedoeling is, dat het naar kip smaakt. En dat
je dat ook tegen je gasten kunt zeggen, als ze niet willen eten wat je ze
voorzet: het zijn stukjes kip.. zonder kip! Jaja.. stukjes kip zonder kip.
Het zijn dus stukjes, begrijp ik.
Oh nee.. stukcjes. Met k c.
Projectontwikkelaars en gemeentebesturen doen dat ook. Overal potsierlijk authentiekerige
extra letters tussen plakken, om een stukje historische, bourgondische
achtergrond te suggereren bij hun fantasieloze catalogus-appartementencomplexen,
en ze zo enig nepcachet mee te geven.
’s-Graevenstaete. Brouckhove. Dat werk. Projectontwikkelaars
en gemeentebesturen, daar dient men dan ook zéér wantrouwend tegenover te staan.
Die hebben niet het beste met de mensheid voor. Daar zou ik niet mee geassocieerd
willen worden, met mijn kipstukcjes. Maar bovendien: stukcjes, dat slaat als
een tang op een varken uit de bio-industrie. Het is fout! Het bestaat niet. Zelfs
als het oud-Hollandsch bedoeld is, is het fout want driehonderd jaar geleden
bestond het ook al niet. Het is ideeënarmoede! En taalverloedering! En dat vind
ik niet lekker, al was het 1000% plantaardig.
En dan nog iets: hoezo besparen deze kipstukcjes mij eigenlijk 10 minuten
wandelen? Liggen de echte kipfiletjes soms 10 minuten wandelen verderop in de
koeling? Ik weet natuurlijk heus wel wat er bedoeld wordt, maar ik heb helemaal
geen bezwaar tegen wandelen. Sterker nog, ik hóud van wandelen. Ik ben een
wandelaar. En wandelen, dat weten ze bij de verantwoorde plantaardige
kippenfabriek zonder E nummers blijkbaar niet, wandelen is gezond! Voor lichaam
en geest. Lekker met je kop in de wind of je bol in de zon.. heerlijk! Wandelen,
dat kún je eenvoudig niet teveel doen. Daar wil je helemaal geen 10 minuten op
besparen, dat doe je met liefde en plezier 10 minuten extra. Dus als je daar blijkbaar
plofkip voor moet eten, dan moet dat maar.
Mag ik
ook nog even wat zeggen over dat referendum? Normaal ben ik niet zo van de meningen
en de actualiteit, op dit weblog, en iedereen is er al lang en breed schijtziek
van natuurlijk, van al die verhalen voor en tegen, maar er moet me iets van het
hart. Daarna houd ik er meteen weer mee op, dat beloof ik.
Kijk, de uitslag ligt nu op tafel. Dat is nee geworden. Tja, dat zat erin. En
nu steken allerlei mensen hun vinger op om te beweren dat dit niet democratisch
is. Dat het een flauwekul-referendum is, omdat de initiatiefnemer een rare bril
en een matrozenpetje op heeft. En omdat de initiatiefnemers zelf nee-stemmers
zijn. Dat de gemiddelde nee-stemmer een schreeuwer is, die om de verkeerde
redenen nee stemt. Vanuit de onderbuik namelijk, om te pesten. En: dat toch
maar mooi de overgrote meerderheid van de bevolking is thuisgebleven, waarmee
dan allerlei signalen zouden zijn afgegeven. Signalen waar óók naar geluisterd
zou moeten worden. Omdat nu dus in feite een relatief kleine minderheid de
beslissing neemt dat het nee moet worden. Dat dat toch niet eerlijk is.
Maar ja.. dat is het dus wel. Eerlijk, bedoel ik. Want het was misschien dan
wel een flauwekul-referendum, het was wel een écht referendum. En alle regels
stonden al lang van tevoren vast, dus.. Dan kun je heel recalcitrant gaan
zitten vinden dat het allemaal nergens op slaat en veel te veel kost en er
lekker niet aan meedoen, maar dat schiet dus niet op, zoals blijkt.
Terwijl het eigenlijk heel makkelijk was. Dat verdrag waar het allemaal om
ging, was al goedgekeurd door onze democratisch gekozen
volksvertegenwoordiging. Als je het nee-roepend en flauwekul-referendum organiserend publiek dus de wind uit de
zeilen had willen nemen, had je alleen maar even naar het stembureau hoeven
lopen en ja hoeven stemmen. Mij kostte het hooguit tien minuten van mijn
kostbare tijd, inclusief het opzoeken van mijn stempas. En dan had er allicht een
andere uitslag op tafel kunnen liggen. En was er misschien wél een signaal
afgegeven. Een signaal aan de onderbuik-elite. Het signaal dat wíj er ook nog zijn: de gematigde,
weldenkende mens van goede wil.
Kijk, als je je burgers serieus neemt, en het ze
bijvoorbeeld toevertrouwt zich weloverwogen voor of tegen zoiets ingewikkelds
als een associatieverdrag met een ver, vreemd land uit te spreken - en waarom
zou je dat niet doen tenslotte - dan zou je ze eigenlijk weer niet met dit
soort stuitend infantiele en betuttelende rijmpjes moeten aanspreken. Had ik
nét mijn recalcitrantie overwonnen, en dus toch maar mijn stempas opgezocht,
kon ik weer helemaal overnieuw beginnen..
Oosterbierum ligt er niet op z’n voordeligst bij vandaag.
Vóór we uit de auto stappen, ruiken we het al: een gênante putlucht die zwaar
over het dorp hangt. Voor de St Joriskerk ligt een flink stuk straat
opengebroken te wachten tot het vrije weekend voorbij is. Tegen een hek staat
een groepje verweerde putten zich modderig en verroest in het onvermijdelijke
te schikken, met een schuin oog op het torentje blinkend nieuwe soortgenoten
dat met uitsloverig machtsvertoon klaar staat om het over te nemen, maandag.
Tot dan is het verstandig met een bochtje om Oosterbierum heen te lopen, en dat
is wat we doen. Over de Fiskerlaene
rechtstreeks naar de zeedijk langs de Waddenzee.
Dat het nogal mistig is, is eigenlijk niet zo erg. Dat geeft de uitzichten
onderweg iets extra’s, een zachte gelaagdheid en iets mysterieus, ook dankzij
de silhouetten van de kale bomen die met een precies pennetje in het grijzige landschap
getekend lijken.
Schijnbaar eindeloos slingert de grasdijk zich de verte in. Links het langzaam
maar zichtbaar droogvallend wad, een schitterend uitzicht dat in vele kleuren
geel en bruin als een aquarel in de grijsblauwe lucht wegloopt. Het natte zand
blijft achter in de grillige vormen van hersenkwabben, vingertoppen na een lang
warm bad. Verderop ligt aan de voet van de dijk een mini-archipel van bijna
perfect cirkelvormige eilandjes, borstelig begroeid met gelig gras. En er zijn
natuurlijk de diepzwarte golfbrekers die naar de einder reiken, kaarsrecht of met
een lichte buiging, hunkerend naar de zee.
Het landschap rechts is weids, afwisselend groen van gras en glanzend bruin
omgeploegd. Met op gepaste afstand van elkaar grote boerderijen, waardoor het ook
weer niet leeg wordt. Er zijn er altijd een paar in beeld, omgeven door ieder een
eigen kring hoge bomen, die veel wind vangen immers. Langs de sloten staat
goudbruin het riet van de zomer ervoor. Aan de horizon het wazig beeld van de
toren van Tzummarum.
Lopend op de kop van de dijk, pal in de wind, is het goed te voelen dat vandaag
een winterse dag is. Het is bij vlagen bar koud. Snijdend koud. Op het
onaangename af eerlijk gezegd. Na verloop van tijd vervolgen we onze weg dan
ook aan de voet van de dijk, in de luwte. Maar dat is pas na Koehool, want
eigenlijk willen we het wad niet kwijt uit ons blikveld. Koehoal, ja, we lachen erom, flauw en oneerbiedig. Maar we mijmeren
ook over hoe het zou zijn hier te wonen, met de Waddenzee voor de deur, steeds
weer vol en leeglopend in een eeuwig ritme. Wat zou dat met je doen? Zou ons
leven anders zijn? En zouden we dat willen? Het zijn vragen die zomaar boven
kunnen komen drijven, tijdens de betere wandeling. Naast de meer concrete
vragen onderweg. Zoals die drie grote koepels, die we iets van de dijk zien
staan. Enorme koepels, beter gezegd. We denken dat het mestsilo’s zijn. Fraai
is het niet. Het detoneert wat, in het plaatje. Het geeft te denken, bovendien.
En niet alleen over ons natuurlijk te romantisch beeld van het platteland.
Verderop nog zo’n raadselachtig gebouw trouwens, maar dan zijn we al wel een
heel eind richting St Jacobiparochie. Een nogal plompe vierkante toren staat
daar, met een ongeveer even grote grijze bol erop. Op internet zien we onze
vermoedens al snel bevestigd, dit is iets militairs. Het is Radarpost Noord,
van de koninklijke luchtmacht. Hier wordt over onze veiligheid gewaakt, mag je
aannemen. En dat is misschien maar goed ook, gezien de ook op internet gevonden
berichten dat in het luchtruim boven St Jacobiparochie meer dan eens Ufo’s zijn
gesignaleerd. In 1974 bijvoorbeeld zag een in zijn woonplaats als zeer
betrouwbaar bekend staand heer ‘een verschijnsel in de vorm
van een schotel, dat aan de zijkanten een fel licht uitstraalde, van dezelfde
kleur, maar met een grotere intensiteit dan de verlichting van het verschijnsel
zelf, dat geelwit van kleur was’. Ook is er sprake van ‘een ovaal
verschijnsel met een kop en zeer veel kleuren dat zeer lang werd waargenomen’. En
nog in 2012 maakte een mevrouw op weg naar de kapper melding van ‘een Object
dat met een langzame snelheid laag over de radarpost vloog maar in het donker
helaas heel moeilijk te zien was’.
Net voorbij Koehool treffen we nog een wit, half in de dijk ingegraven kaboutergebouwtje.
Het ziet er best vriendelijk uit, met zijn deurtje en zijn raampjes. Spelende
kinderen op zijn dak. Maar het is een laatste overblijfsel van een
bunkercomplex dat de Duitse bezetter hier halverwege de oorlog bouwde, en dat
onderdeel uitmaakte van de luchtverdediging langs de kust. Het staat er nog
omdat de plaatselijke bevolking zich, ruim na de oorlog, met besturen en
klankbordgroepen verzette tegen de sloop. Opdat wij niet vergeten.
Vanaf hier trekken we landinwaarts. Over een uitgebreid netwerk van vriendelijk
met het landschap mee bewegende dijkjes, langs meanderende slootjes met
gedrongen boompjes bereiken we met de Griene
Dyk uiteindelijk St Jacobiparochie. Het Bildt, heet het gebied waar we
doorheen lopen. Voormalig graanschuur van Fryslan
en geboortegrond van de Bildtstar aardappel. Een zeer oud poldergebied, waar de
polders luisteren naar functionele namen als Zuidwester- en Noorderpolder. Na
een tijdje valt het ons op dat het terrein eigenlijk best wel glooit, iets dat
je nou niet direct rijmt met polders, en Friesland. Een verklaring vinden we in
de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Ooit lag hier de Middelzee, die in de
loop van het verleden echter langzaam verlandde, kwelders en kwelderwallen
vormde en vanaf de late Middeleeuwen verder definitief werd ingepolderd door
kolonisten uit Zuid Nederland. Dat laatste is dan nog weer merkbaar aan de
katholieke inslag van het gebied, met al zijn parochies, aan de fruitteelt die
destijds werd geïmporteerd en hier en daar nog stand houdt, en aan het feit dat
in dit gebied blijkbaar een eigen Hollands-Fries dialect wordt gesproken, al
hebben wij dat zelf niet gehoord.
In de ijdel blijkende hoop op een kop koffie lopen we St Jacobiparochie even
in. Ook om de kerk even te bekijken trouwens, waarvan we de malle toren al
geruime tijd boven de einder uit zien steken. Een uitzinnig okergeel geverfd
geval is het, dat met zijn dorische zuilengalerij en zijn ronde torenspits op
pootjes erg zijn best doet om onNederlands te lijken. Aan ons is het niet zo besteed,
maar goed. De Groate Kerk is inmiddels
een kultureel sintrum geworden en
huisvest onder meer het pelgrimsinformatiecentrum St Jacob. De kerk presenteert
zich als het officiële Friese startpunt voor de beroemde pelgrimsroute naar
Santiago de Compostella. Als we later op de dag Zwarte Haan bereiken, lezen we
daar in een soortgelijk bericht echter dat híer, in Zwarte Haan, gestart moet
worden. Kijk, ons maakt het verder niet uit, wij bestellen warme chocolademelk in
de herberg en aanvaarden daarna de thuisreis, maar de pelgrim, aan het begin
van zijn zoektocht naar zingeving en betekenis, heeft misschien toch behoefte
aan duidelijkheid.
Een etappe van het Nederlands Kustpad, van
Oosterbierum naar Zwarte Haan, gelopen op zaterdag 13 februari 2016
Voor mij
uit, tussen de eeuwige schappen van de supermarkt, liep een bekend gezicht. Daar
liep iemand die ik ergens van kende. Niet heel goed, en het was van alweer een
tijdje geleden, maar toch.. Het was een vrouw. Een leuke, jonge vrouw. Een
opvallende en vrolijke verschijning in een paarse jas en met kortgeknipte, rode
haren in een springerige coupe. Een wakkere blik en een zwierige tred. Het
soort vrouw waar ik, als man, als het zo uitkwam, dan wel eens zo’n beetje
achteloos een praatje mee aan probeerde te knopen. Waarom niet? Met een grapje
of zoiets. Voor de aardigheid. Om mij even in haar aandacht te koesteren. En te
laten zien natuurlijk, dat er ook een hele leuke jonge man aan mij verloren is
gegaan.
Ach ja, het voorjaar hangt in de lucht, dat zal het zijn.
Het lastige was nu alleen dat ik mij verdorie niet meer kon herinneren waar ik
haar dan van kende. Was het een moeder van het schoolplein nog, uit de tijd dat
ik daar dagelijks stond? Nee, waarschijnlijk toch niet, dat was te lang
geleden. Werkte ze in een winkel, een café, het één of andere restaurant? Tja..
wie zou het zeggen.. De bibliotheek misschien, of de boekhandel? De kapper
desnoods? Was het een kennis van een kennis? Het kon allemaal, ik wist het niet
meer..
Zelfs drie volle gangpaden verder, langs de koffie en de thee, het broodbeleg,
de rijst en de pasta en de indische produkten, had ik nog altijd géén idee. En ik
besloot noodgedwongen dat dit gezellige praatje dan maar aan mijn neus voorbij
moest gaan want een praatje waarbij je eerst omzichtig uit moest zien te vissen
met wie je het praatje eigenlijk stond te houden hoefde niet per se gezellig te
worden en met ‘kennen wij elkaar niet ergens van’ hoefde ik natuurlijk
niet aan te komen. Zóveel wist ik er dan ook nog wel van. En ach, zó erg was
het nou ook weer niet. Er was, behalve ikzelf, geen man overboord.
Berustend in mijn lot concentreerde ik mij verder op mijn boodschappenlijstje, de dagelijkse
maaltijd van vandaag, en zette het geval uit mijn hoofd.
In de enige rij bij de kassa’s zag ik haar echter opnieuw. Twee halfvolle karren
voor mij stond zij haar boodschappen af te rekenen. Maar mijn kwartje viel nog steeds
niet, om het zo maar eens uit te drukken. Zelfs haar aandoenlijk onhandig
geklungel met haar pinpas en de charmante verontschuldigende glimlach daarbij
hielpen mij niet verder.
Bij het weglopen draaide ze zich nog even om, om te zien of ze niets
was vergeten waarschijnlijk, ze kende zichzelf misschien, en zo keek ik haar
dan bij toeval alsnog recht in de mooie ogen. Ze had mooie ogen inderdaad. Een duidelijke
blik van herkenning lichtte er in op. Een vrolijke lach brak door op haar
frisse gezicht, en mijn voornaam zong door de supermarkt. Of alles goed was,
vroeg ze nog, en ik riep terug van ja. Dat alles goed was, met mij. Gelukkig
liep ze wuivend door, naar buiten, het voorjaar in. Ik wist nog steeds niet wie
het was.
Dit bericht stond al eerder op dit weblog. In bovenstaande, lichtgewijzigde vorm las ik het voor als column van de week op de lokale radio.