Pagina's

woensdag 7 maart 2012

Aan zijn lippen

Schuin tegenover hem in de trein, twee banken verderop aan de andere kant van het gangpad, was een meneer komen zitten. Een hele grote meneer. Niet dik, maar groot. Er was héél veel meneer. Omdat het zo druk was in de trein moest hij genoegen nemen met maar één van de vier stoelen, maar eigenlijk had hij de hele vierzitter nodig, met zulke benen, en zulke armen. Met zoveel om het lijf. Nu zat hij zo’n beetje ingeklapt en opgevouwen tussen de andere passagiers, en wat er niet meer bijpaste was half in het gangpad blijven steken.
Toen hij eenmaal zat, begon de meneer te bellen. Dat was verder niet zo bijzonder, de halve coupé zat te bellen, al deed de meneer het wel heel hard. Er kwam ook een heel groot geluid uit de meneer en hij was door de hele coupé zéér verstaanbaar. Maar goed, dat komt vaker voor, helaas, en ook inhoudelijk week het niet af van het gangbare ‘ik zit in de trein en ik ben er over tien minuten’ verhaal.
Nee, wat het een beetje vreemd maakte, en waardoor de man er ook de hele tijd naar moest blijven kijken, op het genante af, was dat de meneer bij ieder gesprek zeer nadrukkelijk zijn vrije hand als een enorme schelp voor zijn mond hield.
De man begreep het eerst niet. Was het omdat de meneer die hand, met die enorme arm er ook nog aan, verder nergens kwijt kon? Een gevolg van zijn gedwongen ongemakkelijke houding? Of wilde hij zijn telefoontje afschermen tegen het geluid uit de coupé? Om zijn verstaanbaarheid voor de andere kant van de lijn te verbeteren? Dat zou overdreven zijn, dacht de man, want de rest van de coupé hield beduusd de mond en de verstaanbaarheid was uitstekend.
Toen herinnerde hij zich plotseling dat hij deze belhouding wel eens op een krantenfoto had gezien. Politici, schenen zo te bellen. Nu hij het wist, kon hij het bijna niet geloven. Het was tegen liplezers. De meneer die ieder ander gesprek en de trein zelf overstemde, was bang voor liplezers.

5 opmerkingen: